Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)

De Drie Bezemstelen
Verfügbare Informationen zu "Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)"

  • Qualität des Beitrags: 0 Sterne
  • Beteiligte Poster: Sam
  • Forum: De Drie Bezemstelen
  • Forenbeschreibung: Magican & Magiconally
  • aus dem Unterforum: (Fan) fictie
  • Antworten: 35
  • Forum gestartet am: Mittwoch 02.03.2005
  • Sprache: englisch
  • Link zum Originaltopic: Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)
  • Letzte Antwort: vor 18 Jahren, 9 Monaten, 6 Tagen, 9 Stunden, 53 Minuten
  • Alle Beiträge und Antworten zu "Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)"

    Re: Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)

    Sam - 02.03.2005, 17:09

    Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)
    Hallo
    Dit is mijn verhaal.
    Veel plezier!

    Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek)

    De brief
    Ik hoorde de klok twaalf uur slaan, snel vluchtte ik een kamer in, niemand mocht me zien. Door een kier keek ik de gang op. Onze huismoeder kwam aanlopen. Ik hield mijn adem in, ze bleef staan. Gelukkig liep ze na een paar seconden weer weg. Ik hoorde de voetstappen wegsterven. Toen het helemaal stil was glipte ik de kamer uit en vervolgde mijn weg. Buiten was het koud, het was ook stom geweest mijn jas niet mee te nemen. Maar daar had ik nu geen tijd meer voor. Zachtjes liep ik naar de tuin. Ik keek even rond, toen zag ik hem zitten. Ik liep snel verder. Hij hoorde me aankomen, want hij begroette me al voor ik er was. ‘ik kan niet blijven.’ zei hij. ‘ik heb nog wat belangrijks te doen, het spijt me.’ Hij vloog weg de duisternis in. Wat was hij toch flauw, ik riskeerde mijn leven om naar hem te komen. En dan moest hij weer weg. Ik schudde mijn hoofd en ik liep weer naar binnen. Het was overal stil. Onze huismoeder zou al wel slapen. Zo zacht als ik kon liep ik door de gangen. Verderop zag ik de deur al. Ik ging naar binnen, ik ging op mijn bed liggen. Ik had geen zin om me om te kleden. Over een paar uur moest ik er toch weer uit. Met mijn kleren nog aan, viel ik in slaap.
    De volgende ochtend kreeg ik te horen dat ik me bij de huismoeder moest melden. Ik was bang dat ze toch had gemerkt dat ik gisteravond niet in mijn bed had gelegen, maar een nachtwandeling was gaan maken. Ik maakte wel vaker wandelingen midden in de nacht. Want buiten wachtte dan mijn vriend. Ik noemde hem nacht, omdat hij er alleen ’s avonds was. Overdag was hij er misschien ook wel, maar dan liet hij zich niet zien. Niemand kende hem, alleen ik. Maar ik ben ook wel de enige die met hem kan praten, want hij was een uil. Ik kende hem al vanaf mijn zesde jaar. Ik had hem ontmoet tijdens een nachtwandeling door de tuin. Ik weet nog dat ik eerst heel erg van hem schrok, maar later waren we de beste vrienden. Nog nooit had iemand gemerkt dat ik ’s nachts naar hem toe ging, maar deze keer was ik daar niet zo zeker van.
    Toen ik bij onze huismoeder kwam begon ze over mijn verjaardag. Ze zei dat we het niet konden vieren. De reden was dat ze excursie had met een groep kinderen. Mij kan het verder niet veel schelen. Hoewel een stukje taart er altijd wel ingaat. Ik ben allang blij dat ze niet heeft gemerkt dat ik vannacht weer op stap was. Ze had wel een cadeautje voor me, dat verbaasde me. Normaal kreeg je geen cadeau als je jarig was. Er waren alleen slinger een goedkope taart. Maar als snel kwam ik erachter dat ze het niet zelf had gekocht, het was al van mij. Maar ik kreeg het nu pas. Het was een gouden kettinkje, in de vorm van een hartje. Als je het opende kreeg je vier fotootjes te zien. Op de eerste stond een man met lang zwart haar, ik vond dat ik op hem leek. Ik denk dat het mijn vader is. Daarnaast een foto van een man met bruinig haar. Nog een foto van een man met zwart haar, alleen was het kort en stond alle kanten op. En hij had een zwart brilletje met ronde glazen. Er zat ook nog een foto van een baby’tje in. Wie het is weet ik niet, maar ik ben het niet.
    De middag die ik op school doorbracht was verloren tijd, ik kon me gewoon niet concentreren. Het gezicht van mijn mogelijke vader bleef door mijn hoofd spoken. Ik vraag me af wie het is, hoe hij heet. Waar hij is! Misschien kan ik dan weg uit dat vervelende weeshuis. Door mijn gebrek aan concentratie werd ik ook nog de klas uitgestuurd. Hoewel dat wel vaker gebeurde en ik me er niet echt druk over kon maken. Alleen al dat strafwerk wat ze me opgaven vind ik nog steeds wat minder. En zo zinloos. Deze keer bestond het uit een verslag, en een schoonmaakklusje. Het verslag moest gaan over de middeleeuwse cultuur. En ik moest het aan het eind van de week inleveren. Vreselijk gewoon, de school is nog maar net begonnen. En ze beginnen nu al met zulke dingen. En ik moest nu ook iedere dag nablijven om de gang aan te vegen. Ik kon die mensen wel vermoorden. Waarom moeten ze de leerlingen nou met schoonmaakwerk opzadelen. Huur toch gewoon een schoonmaakbedrijf in. Boos over mijn straf kwam ik weer terug in het weeshuis. Hier was het niet veel beter dan op school. Allemaal ouderloze kinderen. Kleintjes die huilen, grote die vechten. Ik word het zat hier te moeten wonen. Ik wil hier weg.
    Die avond verveelde ik me rot, ik had geen zin in huiswerk, en al helemaal niet in dat strafwerk dat nog lag te wachten. Even had ik de neiging om mijn spullen te pakken en te vertrekken. Dan zou ik mijn vader gaan zoeken. Ik zou dan bij hem gaan wonen. Maar dat idee gooide ik snel weer weg. Engeland was groot. Ik had geen idee waar hij was, en misschien leefde hij wel helemaal niet meer. En misschien was hij niet eens in Engeland. Misschien zat hij wel in Turkije, of Amerika, Australië. Hij zou overal kunnen zijn. Wat is de wereld toch groot. Veel te groot. Met tegenzin begon ik toch aan mijn strafwerk, hoe eerder ik het af had, hoe eerder ik ervan af was. Het ging alleen niet erg goed, na een uur had ik nog maar een paar zinnen op het papier staan. Ik stopte er maar mee, het had toch geen zin. Om tien uur besloot ik om maar naar bed te gaan. Ik was nogal moe, vanavond zou ik maar niet naar nacht gaan. Ik moest een goed uitrusten. Na een paar minuten was ik al verdwenen in een diepe slaap.
    Ik schrok wakker, wat een vreselijke droom. Ik ging rechtop zitten. Door het raam zag ik dat het twee minuten voor twaalf was. Het werd een voor twaalf, en ding dong het was twaalf uur. Ik was nu elf jaar, ik was het vanmiddag weer helemaal vergeten. De kerk sloeg door. Ik hoorde een vleugelslag of verbeelde ik het me. Ik schonk er geen aandacht aan. Ik schrok me alleen rot toen er opeens een uil voor het raam zat. Nacht was het niet. Het was een andere uil. Ik opende het raam en de uil vloog naar binnen. Op de vraag wie hij was en wat hij hier kwam doen, gaf hij geen antwoord. Hij stak zijn poot uit, er zat een brief aan. Ik haalde de brief van zijn poot. Ik opende de envelop en las:

    Zweinstein hogeschool voor hekserij en hokus pokus
    Schoolhoofd: Albus Perkamentus
    Orde van Merlijn eerste klas, hoofd van de wikkenweegschaar.

    Beste Siria,
    We zijn blij u te kunnen me te delen dat u bent aangenomen voor een plaats op Zweinstein hogeschool voor hekserij en hokus pokus. Je vind de lijst met benodigdheden op de volgende pagina, er word verwacht dat je al die spullen bezit aan het begin van het schooljaar.
    Het schooljaar begint op 1 september. We wachten op uw uil, graag niet later dan 31 juli dit jaar.

    Vriendelijke groet
    Minerva Anderling
    Plaatsvervangend schoolhoofd van Zweinstein en hoofd van Griffoendor.

    Ik kon mijn ogen niet geloven, snel las ik de brief nog eens. Het stond er echt, ik ging naar een hogeschool. Dat betekende, weg van dit vreselijke weeshuis. Ik kon wel juichen, maar als ik dat deed werd iedereen wakker. En dat kon nog wel eens voor grote problemen zorgen. Op het volgende perkament trof ik een lijst met spullen aan. Er stond op welke kleding ik moest hebben en wat voor boeken. En nog wat andere spullen. Ik vond het wel rare spullen, een ketel standaardmaat 2 en een telescoop. Maar het raarste vond ik nog wel een toverstok. Ik keek nogmaals naar het eerste perkament. Zweinstein hogeschool stond er. Maar er stond nog wat achter. Daar had ik overheen gelezen. Hogeschool voor hekserij en hokus pokus. Wat was ik toch weer blind. Maar ik was dus een heks. Misschien verklaarde dat waarom ik met nacht kon praten. Ik werd helemaal gelukkig, ik ging weg. Ik ging leren toveren, dan kon ik al die mensen die mijn leven zo hadden verziekt vervloeken. Ik wilde nog een kijken of het echt zo was, maar werd afgeleid door een geluid op de gang. Het klonk als voetstappen. Het geluid werd harder, dus kwamen ze dichterbij. Snel vloog ik mijn bed weer in, ik hoorde de deur opengaan. Het bleef stil, de deur ging weer dicht. Ik gaapte en viel in slaap.



    Re: Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)

    Sam - 02.03.2005, 21:28

    Siria en Marten's Dagboek
    Zo, ik zal even een stukje bijposten!

    Remus. J. Lupos
    De volgende ochtend werd ik wakker gemaakt. Weer kreeg ik de opdracht bij de huismoeder langs te komen. Ik had het idee dat ze wist dat ik die brief had gehad. Misschien had ze de uil gehoord, had ik de brief wel goed weggestopt. Misschien had ze hem wel gelezen. Ik had gedeeltelijk gelijk. Zij wist ook dat ik naar een andere school ging. Ik kreeg de opdracht me spullen te pakken en om twaalf uur vanmiddag klaar te staan. Dan zou ik opgehaald worden door mijn peetvader. Of eigenlijk de man die beweerde dat hij mijn peetvader was. Onze huismoeder kon het niet veel schelen. In haar ogen kon ik zien dat ze blij was van mij af te zijn. Ik was ook blij, ik kon hier al veel eerder weg dan ik had gedacht. Voor mij was dit een fantastisch cadeau. Dit was iets waar jij mij het meest blij mee kon maken. Snel begon ik mijn spullen te pakken. Ik was snel klaar, want ik had maar weinig spullen. Maar een paar setjes met kleren en een scholuniform. Daarnaast nog een paar leesboeken, die ik had gekocht van het beetje geld dat ik verdiende. En dat was het zo ongeveer. Veel meer spullen had ik niet voorzover ik wist.
    Om iets voor twaalven stond ik buiten voor de deur te wachten. Ik bleef strak naar een boom kijken. Waarom wist ik eigenlijk niet. Ik bleef gewoon kijken. Het was alsof ik wist dat daar iets ging gebeuren. Ik schrok me rot toen er opeens iets gebeurde, er stond een man voor de boom. Misschien verbeelde ik het me. Ik knipperde met mijn ogen maar de man bleef er staan. Toen ik zeker wist dat hij bestond begon ik hem beter te bekijken. Ik herkende de man, maar waarvan. Na een paar seconden piekeren wist ik het. Het was de man op de foto in mijn ketting. Die ene man met het bruinige haar. Hoewel hij nu grijzer was en er erg onverzorgd uitzag was er geen twijfel mogelijk. Dit was hem. Hij keek om zich heen alsof hij iets zocht. Na een tijdje bleven zijn ogen op mij rusten. Ik keek hem even recht in de ogen. Als reactie daarop begon hij richting mij te lopen. Ik raakte een klein beetje in paniek en keek of er nog iemand in de buurt was. Helaas kon ik niemand vinden. Op een meter afstand bleef hij staan. Hij keek naar me, of eerder gezegd hij begon me te bestuderen. Ik kreeg het er warm van. Op eens zei hij; ‘Hallo, ik ben Remus Lupos, en ik veronderstel dat jij Siria bent. Ik keek hem verbaasd aan. Van Siria had ik nog nooit gehoord. Iedereen noemde mij altijd Els. Ik schudde mijn hoofd en zei;’ik ben Els, niet Siria. Hij keek even in het rond en zei toen;’Nee hoor, jij moet toch echt Siria zijn.
    Hij bleef me doordringend aankijken. Alles begon te tollen in mijn hoofd. Eerst hoor je dat je een heks bent en dan blijk je ook nog iemand anders te zijn dan je dacht dat je was. Ik vroeg me af of er nog meer was, dat ik niet wist Ik schrok me rot toen zijn hand naar mijn shirt greep. Hij zocht iets in mijn shirt en bij mijn nek. Zijn hand ging weer naar achter. Hij haalde mijn ketting tevoorschijn. Dat was volgens hem het bewijs dat ik Siria was. Ik snapte het niet en vroeg hem om uitleg. Hij antwoordde niet en keek om zich heen. Ik vroeg hem nog eens om uitleg. Hij keek me even aan, maar negeerde me. Weer keek hij om zich heen en hij zwaaide drie keer met een stok. Er klonk een enorme knal en er verscheen een blauwe bus. Hij stond stil vlak voor onze voeten. Er kwam een man uit. Hij begon een heel praatje te houden voor ons. Omdat ik nog in een schok was had ik maar de helft verstaan. Hoewel ik het belangrijkste toch had opgevangen, dacht ik. Het was de collectebus, de bus kon je overal heenbrengen. Remus haalde een paar gouden munten tevoorschijn en gaf ze aan de man uit de collectebus. Hij bekeek ze nauwkeurig en liet ons toen doorlopen. Binnen vroeg hij waar we heen wilden. Remus antwoordde, de wegisweg. Met een net zo een enorme knal als hij hier aankwam, vertrokken wij ook.
    We reden heel hard. Ik slingerde haast de hele bus door voor ik had gevonden hoe ik mijn evenwicht moest bewaren. Ik vond het prachtig. We gingen hard, gingen overal tussendoor en van alles sprong voor ons opzij. Soms dacht ik dat we ergens tegen aan zouden knallen, maar net voordat we het zouden raken schoot het opzij. Het was echt geweldig. Ik vond het alleen minder dat Remus zo naar me bleef kijken. Ik voelde me net een dier in de dierentuin, alleen zat ik dan niet in een kooi. Na een tijdje keek ik terug en vroeg of er wat was. Hij negeerde mijn vraag en hij bleef gewoon naar me kijken. Ik herhaalde de vraag, maar hij zei niks terug. Ik keek boos naar hem, ik had toch wel verwacht dat hij iets meer zou praten. Hij schoot opeens in lach. Hoewel ik werd aangestoken door zijn lach probeerde ik me in te houden en boos naar hem te kijken.
    De collectebus remde, ik had daar niet op gerekend en vloog keihard naar voren en viel op de grond. Remus had het waarschijnlijk zien aankomen want hij stond nog overeind. Vloekend stond ik op. Remus stond daar gewoon weer een beetje te lachen om mij. Zonder dat ik het had verwacht zei hij:‘ je lijkt op je vader’. Ik keek verbaast naar hem, wat wist hij van mijn vader. Toen schoot het me te binnen dat hij mijn peetvader was. Zou hij weten wie mijn ouders zijn, en waar ze waren. Hoe ik ze kon vinden. Een heleboel vragen kwamen op, en ik wilde ze allemaal tegelijk stellen. Maar voor ik wat kon vragen riep een stem dat we op de wegisweg waren. Remus liep naar buiten zonder iets tegen me te zeggen. Dus liep ik er maar achteraan.



    De Wegisweg
    De straat waar we nu waren zag ik niets bijzonders aan. Er liepen gewoon dezelfde mensen als altijd. Er waren geen bijzondere winkels. En geen bijzondere huizen. Eigenlijk vroeg ik me ook af wat we hier deden. Ik wilde het aan hem vragen, maar hij zou toch niet antwoorden. Ik hield me dus maar stil en volgde hem. Hij liep naar een café wat mij niet opgevallen zou zijn als hij er niet bij zou zijn geweest. Hij liep naar de bar en vroeg of ik iets wilde drinken. Ik schudde mijn hoofd. Maar dat zag hij waarschijnlijk niet want hij bestelde twee boterbier en gaf een van de flesjes aan mij. Zelf de blik waarmee ik wilde zeggen dat ik niet hoefde negeerde hij. Toch begon ik hem op te drinken. Toen ik eenmaal aan het drinken was merkte ik dat ik eigenlijk een gigantische dorst had. Terwijl ik dronk keek ik om me heen. Hier binnen zaten rare mensen. Sommige waren bedekt met mantels, en andere waren weer heel open en vielen op. De meeste mensen hier droegen geen gewone kleren. Het waren meer gewaden. Ik vond dat het hier wel gezellig uitzag. Van buiten vond ik dat het wat groezelig en somber was. Maar als je binnen was viel dat reuze mee.
    Remus was niet erg spraakzaam, nadat we ons drinken ophadden stond hij op en liep weg zonder iets te zeggen. Omdat ik niet alleen wilde blijven liep ik achter hem aan. Ik zag wel dat hij even omkeek om te zien of ik volgde. Dat vond ik wel positief, hij bekommerde zich nog wel een beetje om mij. Hij liep achter de bar langs naar een poort. Alleen zat er geen deur maar een muur. Hij tikte met zijn toverstok een aantal stenen aan. Voor mijn ogen begonnen opeens allemaal stenen te bewegen. Ze vormden een poort waar we doorheen konden. Voor mij zag ik nu een vreselijk drukke winkelstraat. Ik kon mij ogen nauwelijks geloven. Het was dat ik nu al wat magie had gezien anders had ik niet geloofd wat ik nu zag. Remus keek me aan en zag waarschijnlijk mijn verbaasde blik wel, maar zei niets en liep gewoon door de deur de straat in. En ik er weer achteraan. De straat was druk. Ik had moeite om Remus bij te houden. Ik merkte wel dat hij beter op me lette. Ik zag allemaal rare dingen. Mensen met tulbanden, maar ook allemaal rare beesten. Het viel me ook op dat er veel uilen vlogen. Als je deze straat wilde omschrijven kon dat het beste met de woorden ‘druk’ en ‘gezellig’.
    Voor een wit gebouw stopten we, er stond met grote letters Goudgrijp op. Voor het eerst dat we uit de bus waren zei hij weer wat. ‘Dit is Goudgrijp.’(daar was ik zelf ook al achter). ‘de best beveiligde tovenaarsbank die er bestaat. Alleen Zweinstein is nog veiliger.’ We liepen naar binnen. Voor mij strekte zich een enorme kamer uit waar tovenaars rondliepen en nog een ander soort ventjes. Remus zag waarschijnlijk dat ik naar die ventje keek, want hij begon uit te leggen dat het kobolden waren. De kobolden werkten in Goudgrijp. Hij liep naar een balie toe, hij zei: ‘Siria Zwarts wil geld opnemen.’ De kobold vroeg om een sleutel die Remus uit zijn zak haalde. De kobold achter de balie riep een andere kobold die we moesten volgen. Kobolden waren nogal vreemde ventjes. Ze waren een kop kleiner dan mij, maar ze dachten wel dat ze alles waren. Afkeurend bekeek hij mij, ik draaide mijn hoofd van hem weg. Hij hoefde niet te denken dat ik geen gevoel had, ik was geen zak vuil.
    De kobold bracht ons naar een mijnkarretje waar we met zijn allen in moesten zitten. Het was nogal krap, maar met een beetje proppen paste het wel. Ik vroeg me af hoe ze het deden als er nog meer mensen waren. Vol power begonnen we door een doolhof van rails te rijden. Ik vond het erg op een achtbaan lijken waar ik wel een in had gezeten. Ik begon net te genieten toen we voor een kluis stopten. We moesten uitstappen. Het was hier erg donker, het leek op een van de grotten waar ik wel eens was geweest. Voor mijn gevoel zat ik nu ook zeker vijftig meter onder de grond. De kobold liep naar de deur en vroeg om de sleutel. Remus gaf de sleutel aan hem. De deur ging open. Toen ik naar binnen keek zag ik bergen met gouden, zilveren en bronzen munten liggen. Voor ik iets kon vragen zei Remus: ‘de gouden munten zijn galjoenen, de zilveren zijn sikkels en de bronze muntjes zijn knoeten. De waarde vertelde hij ook maar daar lette ik niet zo op. We haalden wat geld uit de kluis. We stapten weer in het karretje en even later stonden we weer buiten. Het leek wel alsof de weg terug korter was geweest dan de heenweg. Maar dat kon ook gewoon bedrog zijn geweest. Het was zo een groot doolhof dat ik moeilijk kon onthouden waar ik nou eigenlijk was.
    Remus zei dat we nu mijn schoolbenodigdheden gingen kopen. Dat wist ik dan ook weer. Hier op de wegisweg gingen we mijn schoolspullen kopen. Dat had hij me wel eerder mogen zeggen. Niet dat het veel uitmaakte, maar ik wil toch wel graag weten waar ik aan toe ben. Eerst gingen we naar Madam Mallekin ’s winkel. Daar kon ik mijn school gewaad kopen en nog gewone gewaden. Binnen zag ik een grote winkel met fantastische kledingstukken. Het was heel anders dan de winkels waar ik normaal kwam. Het was gewoon anders, misschien lag het aan de kleding die verkocht werd. Maar misschien ook aan de stijl. Het leek wel of de tijd hier had stil gestaan. Het was nogal ouderwets, maar wel mooi. Helaas waren de schooluniformen zwart. Dat was iets wat ik minder vond, ik had gehoopt dat er wat meer kleur in zat. Hoewel het zwart wel goed kleurt bij mijn haren natuurlijk. Die zijn namelijk ook zwart. Al snel had ik drie gewaden die ik moest hebben. Remus nam me ook nog mee naar een ander gedeelte van de winkel. Daar hingen de galagewaden. Hij zei dat ik er wel een nodig zou hebben. Er waren veel verschillende soorten. Lange en korte, dikke en dunne. Donkere en lichte. Samen met hem besloot ik eindelijk een mooi licht groen gewaad te kopen. Het was een lange jurk met mouwen die wijd uitliepen. Hij was gemaakt van een dunne stof, het leek op zijde. Hij was gewoon prachtig. Ook zat er een mantel bij van dezelfde soort stof. De mantel zorgde ervoor dat als het wat kouder was je ook warm bleef. We betaalden, ik vond het best duur. Maar volgend Remus viel de prijs best mee. Ik geloofde het maar, hij woonde immers al langer in de tovenaars wereld dan ik. Iets later stonden we weer buiten.
    Onze volgende halte was de boekenwinkel. Klieder en Vlek. Het was een redelijk grote winkel, hoewel het wel dringen was voor je binnen kon komen. Daar kwam ik erachter dat ik best nog een grote hoeveelheid boeken nodig had. Toen ik stond te wachten op mijn boeken merkte ik dat Remus verdwenen was. Ik liep even door de winkel en hoorde vrouwen gillen. Niet van angst maar van verrukking. Ik ging even kijken waarom en zag de reden als snel. Daar zat Gladianus Smalhart zijn boeken te signeren. Ik wist wie hij was omdat een groot aantal van mijn school boeken van hem kwamen. Ik snapte alleen niet waarom die vrouwen zo een ophef maakten. Hij had een paar boeken geschreven, nou en. Ik liep maar weer terug naar de balie waar al mijn boeken klaarstonden. Ik betaalde en begon me toen af te vragen hoe ik al die boeken mee zou nemen. Gelukkig zag ik Remus weg aankomen. Hij had een ketel in zijn handen. Daarin zaten nog wat spullen. Ik keek erin en zag een paar glazen flesjes en zakjes. Aan de geur die eraf kwam kon ik ruiken dat het kruiden waren. Hij pakte al mijn boeken en stopte ze in de ketel. Hij keek mij aan en verontschuldigde zich dat hij niet had gezegd wat hij ging doen. Ik aanvaarde het maar, wat moet ik anders? Bij hem weglopen kon niet, en boos zijn zou ook niet veel effect hebben. Dus besloot ik het maar te vergeten.
    Voor we naar buiten gingen werd Remus aangesproken door een vrouw en een man met rode haren. Iets verderop stonden nog 2 roodharige kinderen die duidelijk bij de man en de vrouw hoorden. Er stonden ook nog een jongen en een meisje bij. Het meisje had lang bruin haar en zag er wel aardig uit. De jongen had zwart haar dat alle kanten opstond. Hij deed me aan iemand denken. Ik had eerder iemand gezien die er zo uitzag. Ook zag ik aan hem er iets was gebeurd dat hij niet zo leuk vond. Ik had het idee dat ze mij zagen staan. Ik wilde naar ze toe lopen. Maar daar kreeg ik de tijd niet voor, want Remus liep alweer verder naar buiten toe.
    In de volgende winkels kwam ik van alles tegen. Zoals de telescoop, ik moest er een hebben. Maar dat bleek moeilijker dan ik dacht. Er waren namelijk zoveel soorten en maten. Remus en ik bekeken er veel. Hij kwam uiteindelijk tot een conclusie. Het was een standaard maat en niet te duur. Dus namen we die. Ook kwamen we nog een boel andere spullen tegen, met grappige namen. Volgens Remus waren ze nutteloos. Maar ik vond sommige dingen wel grappig. Helaas kon ik hem niet overhalen en heb ik dus niks gekocht van die spullen. Wel mocht ik inkt en perkament kopen, alsof ik dat leuk vond. Om me toch weer wat op te vrolijken mocht ik zelf een veer uitzoeken waar mee ik wilde schrijven. Het was de bedoeling dat het een ganzenveer was, maar omdat ik een andere veer zo mooi vond stemde hij toe. Deze veer was van een hippogrief, wat dat dan ook is. Maar hij was in ieder geval mooier dan die andere veren. Hij had veel kleuren, maar was toch weer gewoon zilvergrijs. Hij trok me aan, alsof ik voorbestemd was hem te kopen.
    Als laatst gingen we naar Olivander. Daar zouden we mijn toverstok gaan kopen. Volgens Remus verkocht hij de beste stokken van het hele land. Toen we binnenkwamen leek het even of er niemand was. Maar algauw stond hij voor mijn neus. Hoe hij daar kwam wist ik echt niet. Hij gaf me steeds weer een ander stok. En iedere keer was het niet goed. Na vele stokken pakte hij er eentje die goed verstopt lag. Het duurde dan ook een tijd voor hij hem gevonden had, en in die tijd begon ik de winkel te bekijken. Deze winkel was ook weer in een oude stijl. Er stonden rijen met kasten, waar weer honderden doosje met stokken in lagen. Ik vroeg me af hoe hij alles uit elkaar kon houden. Ik had geen tijd om de hele winkel te bekijken, want hij was al terug en reikte mij de stok aan. Ik pakte hem aan en voelde fantastisch. Alsof er een klein stormpje langs kwam. Ik voelde me goed bij deze stok. Olivander was blij dat hij de goede stok had gevonden, maar hij keek toch een beetje droevig toen ik betaalde. Toen ik vroeg waarom antwoordde hij dat mijn vader en zijn nicht ook zo een stok hadden. Een stok van 20 cm, van eikenhout en als kern de veer van een feniks. De feniksveer kwam uit Nederland vertelde hij, van een bijzondere feniks. Hij had liever gezien dat ik met een andere stok de winkel uitging. Maar de stok kiest de tovenaar, volgens hem dan. Het maakte mij niet veel uit. Ik zie geen verschil tussen al die stokken. Remus zei verder niets over de opmerking die Olivander had gemaakt. Even later stonden we al weer buiten.
    Buiten was het nog steeds heel druk,ik vroeg me af wat al die mensen hier deden. Ik had nog geen echte supermarkten gezien. We waren nu klaar zei Remus. En we konden gaan. Maar door de drukte heen zag ik aan de overkant van de straat een dierenwinkel. Ik drong aan dat we daar ook even gingen kijken. Hij had eigenlijk geen zin, dat zag ik aan zijn ogen. Maar we gingen er toch heen. Binnen hadden de muizen, ratten, katten,en padden. Ook hadden ze uilen en nog een aantal dieren die ik niet kende. Mijn oog viel op een zilverachtige uil. Ik keek naar hem, hij keek naar mij. Ik schrok even toen hij opvloog, mijn arm ging automatisch omhoog zodat hij erop kon zitten. Remus keek naar me. De verkoopster begon allemaal waarschuwingen te schreeuwen. Het was volgens haar een gevaarlijke uil. Daar merkte ik niks van. Ik keek Remus aan en vroeg of ik de uil mocht hebben. Remus luisterde waarschijnlijk wel naar de waarschuwingen, want hij keek bedenkelijk. Ik had geen zin meer om te wachten op zijn antwoord en liep naar de toonbank en betaalde de uil. Toen ik had betaald liep ik terug en zag Remus staan. Even dacht ik dat hij wilde protesteren. Maar tot mijn verbazing vroeg hij: ‘hoe ga je hem noemen?’. ‘Zilver’ zei ik zo vastberaden als maar kon.
    Buiten vroeg ik aan Remus:’waar gaan we nu naartoe?’ Hij zei niets. Toen vroeg ik ‘moet ik terug naar het weeshuis?’. Alweer antwoordde hij niet. Hij bleef maar strak voor zich uitkijken. Ik wist gewoon dat ik terug moest en dat hij dat gewoon niet wilde zeggen. Plots antwoordde hij:’’nee, je hoeft niet terug naar het weeshuis. Je gaat mee naar mijn huis’’. Ik kon wel juichen, of ik deed het ook. Niet meer terug naar het weeshuis, weg van het weeshuis. Mijn grootste droom kwam uit. Ik zou echt nooit meer terug gaan. Dit was echt een perfect cadeau voor mijn verjaardag. Maar ik had het kunnen weten, waarom had ik anders mijn spullen moeten pakken. Nooit van mijn leven zou ik meer teruggaan. Opeens werd ik stil. Remus keek me aan. Ik keek naar hem en vroeg hem, ‘waar is jouw huis eigenlijk?’ Remus begon te lachen en antwoordde zoals gewoonlijk niet.
    In het café waar we eerst ook hadden gezeten dronken we weer wat. Remus bevestigde mijn vermoeden. Hij vertelde dat hij mijn peetvader was. Ook vertelde hij aan mij dat ik bij hem mocht komen wonen, tijdelijk dan. Ik snapte het niet helemaal, waarom nou niet. Totdat ik oud genoeg ben om alleen te wonen. Of iets anders. Hij zag mijn blik en zei:’Ik leg het later nog wel uit.’ Uit nieuwsgierigheid vroeg ik nu toch:’wat is er met mijn echte ouders gebeurd?’ Remus zweeg. Ik herhaalde mijn vraag nog eens. Hij zuchtte en begon te vertellen. ‘’Jouw moeder is onbekend. Wie ze was is bijna het grootste raadsel wat we hebben. Maar jouw vader daaraan tegen. Die is erg bekend. Misschien niet bij iedereen maar veel mensen zullen het weten als je, je naam geeft. Alleen jouw vader zou kunnen weten wie je moeder is.’’ Toen ik vroeg:’ waarom hebben ze dat dan niet gevraagd?’ bleef hij stil. Ik keek hem vragend aan. Ik merkte dat hij die blik erg irritant vond en daarom gebruikte ik hem ook. Snel nam hij de laatste slok uit zijn beker en zei;’we gaan naar huis.’ Ik zag dat tegenstribbelen niet zou werken. Hij stond op en liep weg. En ik, ik ging er zoals gewoonlijk achteraan. Ik vroeg me toch af wie mijn vader nou eigenlijk was, dat had hij nog niet verteld. Misschien was hij wel dood, en hadden ze hem daarom niet kunnen vragen wie mijn moeder was. Dus dumpten ze me maar in dat weeshuis. Ik werd een beetje boos op Remus. Waarom haalde hij me er nu pas vandaan. Het schoot me te binnen dat hij misschien pas geleden van mijn bestaan had gehoord. En dat hij daarom niet eerder was gekomen. Het zou natuurlijk ook met die brief van Zweinstein te maken kunnen hebben. Ik had eigenlijk geen idee, ik moest maar gewoon afwachten.


    Remus Huis
    Bij Remus thuis was het fantastisch. Ik kon alles doen wat ik maar wilde doen. Eindelijk had ik niet meer de vervelende plichten die ik wel ik het weeshuis had. Een grote opluchting was voor mij dat ik een eigen kamer had. Nog nooit had ik een eigen kamer gehad. Altijd heb ik hem moeten delen. Hoewel hij niet zo heel groot was, was het voor mij goed genoeg. Hij was appelgroen geschilderd. Op sommige plaatsen was de verf al van de muur gevallen, maar ik loste dat op door en zelfgemaakte tekeningen voor te plakken. Ik had ook een eigen bureau en er stonden een aantal kasten met boeken. Remus had deze kamer tot nu toe steeds als rommelkamer gebruikt. Of voor eventuele logees. Voor ik er wat kon doen moest ik wel het een en ander opruimen, maar dat viel wel mee. Na een week voelde ik me er helemaal thuis. Het grootste gedeelte van de tijd bij Remus thuis besteedde ik aan het lezen in mijn schoolboeken. En natuurlijk probeerde ik een aantal spreuken uit. Of eigenlijk probeerde ik alle spreuken die ik tegenkwam. En het mooiste vond ik dat Remus me niet tegenhield. Hij spoorde me juist aan om ze te oefenen. Ook in de boekenkast op mijn kamer stonden een aantal boeken waaruit ik las en probeerde. Als het aan mij lag kon ik goed toveren. Want het merendeel van de spreuken die ik uitprobeerde werkten meteen. Of ze werkten wel, maar ze deden niet wat ze moesten doen. Toen ik probeerde een kussen op te tillen met een spreuk kwam het kussen niet omhoog. In plaats daarvan schoot hij een paar meter naar achter. En daarmee schoot ik de stoel om. En daarop lag een stapel perkament. Dat was een grote opruimklus voor mij, want alle papiertjes lagen door de kamer verspreid.
    Op een middag riep Remus me bij zich, dat deed me meteen weer aan het weeshuis denken. Daar werd je ook steeds geroepen. En zoiets voorspelde meestal niet veel goeds. Hij begon te vertellen: ‘Siria ik moet je wat zeggen. Toen ik klein was ben ik gebeten door een weerwolf.’ ik snapte het niet helemaal en hij vervolgde zijn verhaal ‘’ dat betekend dat ik ook een weerwolf ben.’ Ik begon het een beetje te snappen. ‘daar bedoel ik mee dat als het volle maan is, ik elke keer in een weerwolf verander en dan ben ik gevaarlijk.’ Ik snapte het opeens. In een van mijn boeken had ik wat gelezen over weerwolven. Als je door ze gebeten werd, werd je er zelf ook een. En iedere keer met volle maan veranderde je dan in een weerwolf. En dan zou hij op zoek gaan naar een prooi. Ik slikte. Ik vroeg: ‘is het soms de bedoeling dat ik vanavond uit je buurt blijf?’. Hij knikte naar me. Gisteravond had ik al gezien dat het vandaag volle maan zou zijn. Normaal lette ik er niet zo op, maar gister zag de nacht er zo mooi uit dat ik gewoon moest kijken. Alles was hier veel mooier leek wel.
    Hij wilde weggaan maar ik hield hem tegen. ‘Ik wil je wat vragen.’ Zei ik. Hij bleef staan en wachtte op mijn vraag. ‘Wie is mijn vader?’ Remus slikte maar begon weer te vertellen. ‘jouw vader was mijn beste vriend, totdat hij iets deed wat ik hem nooit kan vergeven.’ Hij stopte en was als het aan mij lag niet meer van plan verder te gaan. Ik drong aan verder te vertellen, maar hij zei niets. Ik vroeg; ‘wat heeft hij dan gedaan?’ Weer zei hij niks en ik begon een beetje boos te worden. Gelukkig ging hij weer verder. ‘hij verried zijn beste vrienden aan…..ehhh…. aan een heel slecht persoon. Die persoon wilde hen vermoorden en heeft dat uiteindelijk ook gedaan. Daarna heeft hij een van zijn andere vrienden vermoord, omdat hij door hem was opgespoord. Eigenlijk heeft jouw vader hem opgeblazen, alleen zijn vinger bleef over.’ Ik slikte, maar ik vroeg toch verder. ‘wie was die slechte persoon dan?’ Eerst wilde hij niets antwoorden. Toen fluisterde hij zacht ‘Voldemort, die naam mag je nooit uitspreken. Wij noemen hen jeweetwel, of hij die niet genoemd mag worden.’ Ik vond het niet genoeg informatie en vroeg: ‘wie heeft hij dan verraden en wie heeft hij dan zelf vermoord?’ Als antwoord kreeg ik: ‘hij verraadde de Potters, alleen hun zoontje Harry heeft het op een bijzondere wijze overleefd. Zelf heeft hij Peter Pippeling vermoord.’ Als laats vroeg ik hem hoe mijn vader heette, waar hij was en of ik hem kon opzoeken. Zijn antwoorden waren kort. ’’`Sirius Zwarts, In Azkaban de tovenaarsgevangenis. Misschien kun je hem opzoeken. Na dit gezegd te hebben liep hij weg. Ik bleef staan. Mijn vader zat dus in de gevangenis, dit was eigenlijk wel logisch. Ik vroeg me af waarom hij hen nou had verraden. Wat zouden ze misdaan hebben. Mijn vader was dus gewoon een ordinaire moordenaar, maar misschien had die volde… jeweetwel mijn vader gedwongen. Dit gaf mij weer een positief beeld. Want wat kon je nou doen tegen een slechte tovenaar. Die zo te horen heel krachtig was. Maar begrijpen deed ik het nog niet. Waarom! Was de vraag die door mijn hoofd bleef spoken, en er kwam maar geen antwoord.
    Die avond bleef ik op mijn kamer. Eenmaal in bed was het moeilijk om in slaap te komen. Ik probeerde de geluiden uit de kamer naast me te negeren, maar dat bleek moeilijker dan ik dacht. Remus maakte wel heel veel lawaai als weerwolf. Kon hij niet even stil zijn. Opeens hoorde ik een knal en een schreeuw. Daarna bleef het stil in de kamer naast me. Zou hij mijn gedachte soms hebben gelezen, en was hij voor mij stil geworden. Ik vond het toch wel onheilspellend die stilte. Tegen Remus zijn opdracht in liep ik de gang op en deed voorzichtig de deur van zijn kamer op een kier open. Toen ik geen reactie hoorde deed ik de deur helemaal open. Midden in de kamer lag een beest, dat moest een weerwolf zijn. Het leek op een kruising tussen een hond en een wolf. Maar voor mijn gevoel bleef het Remus. Bovenop Remus lagen een heleboel boeken. Zoals ik het zag was de kast omgevallen en alle boeken waren op hem gevallen. De kast was op de punt van het bed blijven hangen, maar hij begon over te hellen. Met al mijn krachten begon ik Remus onder de stapel boeken vandaan te trekken. De kast begon steeds verder te kantelen en ik zag hem naar beneden storten. Met mijn laatste krachten zo ongeveer gaf ik een ruk aan Remus. Ik viel op de grond en hoorde een knal. Toen ik weer opkeek zag ik de kast op de grond liggen en Remus was er net ondervandaan. Gelukkig, als hij er wel onder had gelegen had ik veel grotere problemen gehad.
    Ik tilde hem zo ver op als ik kon en begon hem naar mijn kamer te slepen. Dit ging nog moeilijk, want hij was behoorlijk zwaar. Ik legde hem op¨mijn bed en liep mijn kamer uit. Zorgvuldig deed ik de deur dicht zodat hij me niet kon verrassen. Ik liep naar beneden en pakte wat spullen waarmee ik zijn wonden kon schoonmaken en verbinden. Ik liep weer naar boven. Voor ik de deur opende luisterde ik even, er kwam geen geluid uit mijn kamer. Dat betekende dat hij nog bewusteloos was. Dus kon hij me niet aanvallen. Langzaam ging mijn kamer binnen. Hij lag daar lusteloos op het bed. Het was eigenlijk wel heel zielig om hem zo te zien liggen. Ik maakte de wonden schoon die hij had opgelopen en deed er een stukje verband omheen. Ook had ik een paracetamol meegenomen. Ik bleef even staan, hoe kreeg ik dat ding in zijn bek…. Mond. Ik besloot het maar gewoon in zijn mond te doen samen met wat water. Hij slikte het door zonder dat ik wat hoefde te doen. Ik vond het vreemd, maar bekommerde me er verder niet om. Die pil zat erin en dat was het enige wat telde. Ik had het geluk dat deze pil hem ook rustig maakte nu hij een weerwolf was. Of hij bleef zo rustig omdat alles pijn deed. Hij kwam wel bij kennis maar bleef rustig liggen. De hele avond bleef ik bij hem zitten. Ik keek in zijn ogen, daarin zag ik hulpeloosheid, maar ook grote dankbaarheid voor wat ik had gedaan.
    In de ochtend, toen de zon opkwam werd Remus weer zichzelf . Ik ging naar beneden toe. Daar maakte ik wat te eten en ik at het in mijn eentje op. Daarna nam ik wat brood en thee mee naar boven voor Remus. Hij lag nog steeds rustig op mijn bed zag ik vanuit de deuropening. Ik zette het naast het bed neer, en keek naar hem, hij sliep nog. Ik had geen zin om hem wakker te maken dus liep ik de kamer weer uit. Ik ging naar zijn kamer toe. Daar zette ik de kast weer op zijn plek. Ik begon zo goed al ik kon de boeken weer in de kast te zetten. Ik hoopte maar dar ik de boeken op e goede plek zetten. Op elke plank stond dan wel wat voor soort boeken er stonden maar of ik de inhoud van alle boeken goed had bedacht wist ik niet. Over het terug zetten deed ik erg lang, sommige boeken leken me interessant. Dus begon ik erin te lezen. En dan na een tijdje schrok ik op en zag dat ik al veel te lang had zitten lezen. Na een paar uurtjes ging ik weer terug naar mijn kamer. Toen ik binnenkwam merkte ik dat Remus al wakker was geworden. En het brood en de thee op had gegeten. Hij was nog half wakker. Hij keek mij aan en bedankte me met een zwak stemmetje. Ik knikte hem toe. Hij moest nog maar wat gaan slapen. Zachtjes liep ik de kamer weer uit zodat hij geen last van mij zou hebben.
    Ik had niet veel te doen nu Remus op mijn kamer lag, dus besloot ik m maar op zijn kamer te gaan zitten. Ik pakte een van de boeken uit zijn kast en begon te lezen. Het ging over de planten en dieren die in de bossen groeiden. Hierin kwam ik planten en dieren tegen die ik al kende. Maar ook hele nieuwe. Veel planten hadden een geneeskrachtige werking, maar sommige waren ook giftig. Het bleek dat er ook veel dieren waren die veel op onze gewone dieren leken. Er stond een dier dat mij echt angst aanjaagde, de basilisk. Het was een grote slang, hij kon worden gemaakt als een pad een kippenei uitbroedde. Ook had hij giftanden, en hij kon je doden als je hem in de ogen keek. Je kon hem alleen temmen als je de slangenspraak kende. En hier stond dat alleen Zalazar zwadderich en zijn erfgenamen dat konden. Ik hoopte dat ik hem nooit zou tegenkomen. Maar gelukkig was hij de laatste vierhonderd jaar niet meer gezien. Snel bladerde ik door. Ik hoefde niets van dat beest te weten. Ik vond ook wat een hippogrief was. Het was een beest met de kop en voorpoten van een adelaar en het achterlijf van een paard. Ik vond dit zo interessant omdat de veer die ik had gekocht om mee te schrijven van een hippogrief kwam.
    Tegen de middag kwam Remus weer beneden. Ik had net het middagmaal klaar en we aten het samen op. Hij had waarschijnlijk honger want er ging snel van alles en nog wat in. Ik moest snel wat bij elkaar rapen voor hij alles ophad. Van de gekookte eieren en het geroosterde brood had hij zeker meer dan de helft op. Hij bleef maar door eten, ik kon haast niet geloven wat hij allemaal wegwerkte. Toen we eindelijk klaar waren met eten stond Remus op en liep naar de deur. Voor de deur draaide hij zich nog even om naar mij. Het zei ‘bedankt’. Daarna draaide hij zich om en liep naar boven. Ik ruimde de tafel af en liep toen ook naar boven. Toen ik zijn kamer inkeek lag hij weer te slapen. Hoewel ik eigenlijk nauwelijks had geslapen, was ik niet moe. Deze keer had ik geen zin meer om te lezen. Ik ging weer naar beneden en pakt een vel papier. Een potlood kon ik niet vinden, dus pakte ik maar een veer en een pot inkt en begon te tekenen. Ik probeerde een boom te tekenen met een uil erin. Het lukte wel goed, het eindresultaat vond ik erg mooi. Dit was ook de eerste keer dat ik met inkt had gewerkt. De inkt kon ik niet weggummen, dit was wel jammer. Want nu zag je ook de verkeerde lijntjes nog. Maar het was niet zo erg dat mijn tekening er niet meer mooi uitzag. Ik borg de spullen weer op. De tekening nam ik mee naar boven. Daar hing ik hem op aan de muur. Toen ik ernaar keek kreeg ik een speciaal gevoel. Het was niet te beschrijven, maar het voelde goed, heel erg goed.


    Azkaban
    Een paar dagen later was Remus weer helemaal de oude. Hij liep alleen nog een beetje mank door een van de boeken die op zijn voet was gevallen. Zijn wonden waren ook goed geheeld en je zag er bijna niets meer van. Ik had nu weinig tijd, omdat ik me moest voorbereiden op de grote reis. Want over een paar dagen zou ik naar Zweinstein gaan. Dat betekende dus dat ik druk bezig was met inpakken. Alleen was ik de helft van mijn spullen kwijt. De helft daarvan vond ik onder mijn bed en de rest lag verspreid door de hele kamer. Het was eigenlijk wel lachwekkend, ik ging de hele kamer door op mijn knieën. Ik was druk bezig met de grond afspeuren toen er opeens een paar voeten voor me stonden. Ik volgde de benen en het lijf en keek omhoog ik Remus gezicht. Ik stond maar op en keek hem aan. Hij lachte zoals gewoonlijk als ik weer eens raar had gedaan, ik kon niet anders, ik moest ook wel lachen. Hij keek me mysterieus aan en zei ‘ik heb een verrassing voor je’. Op de vraag wat de verrassing was wilde hij nog niet antwoorden. Ik zeurde door maar hij schudde alleen zijn hoofd en zei niet over de verrassing die hij had. Ik moest mee naar beneden komen. Vol nieuwsgierigheid volgde ik hem naar beneden.
    Beneden stond een man in woonkamer. Hij had en groen gewaad aan en een bolhoedje op. Zijn haren waren iets grijs geworden. Hij zag er uit als een waardig persoon met en iets te hoge dunk van zichzelf. Aan hem was gewoon te zien dat hij een tovenaar was. Hij stelde zichzelf voor als Cornelis Droebel, de minister van toverkunst. Hij was dus inderdaad een waardig persoon. Hij vertelde aan mij dat hij azkaban moest inspecteren, alsof mij dat wat uitmaakt. Van mij mag hij gaan als hij wil. Dat hoefde ik niet te weten. Maar het interesseerde mij wel toen hij zei dat ik mee mocht naar Azkaban, omdat ik mijn vader graag eens wilde zien. Ik ging bijna uit mijn dak, maar hield me in. Want in het bijzijn van de minister kon ik toch geen feestje gaan bouwen. Maar wel verscheen er op mijn gezicht een brede grijns waar Remus haast van in de lach schoot. Hij wilde wel dat ik bij hem bleef en niet zomaar rond ging dwalen. Dat was namelijk gevaarlijk. Ik vond dat eigenlijk wel logisch, als ergens heen gaat waar allemaal gevangenen zitten, dan moet het wel een beetje gevaarlijk zijn.
    Droebel haalde een gedeukt blikje tevoorschijn en zei dat ik het vast moest pakken. Ik pakte het vast, er gebeurde niets. Droebel begon af te tellen, 10,9,8,7,6,5,4,3,2,1….. ik voelde ik een ruk aan mijn armen. Daarop volgde een gevoel alsof ik gewichtloos was. Ik vloog volgens mijn gevoel. Alles om me heen was zwart, het was donker. Maar het duurde niet erg lang. Met een klap belande ik op de grond. Deze grond voelde best nog zacht aan. Toen ik mijn ogen opende zag ik dat ik in het gras lag. Voor mij stonden een paar zwarte schoenen. Ze waren van Droebel. Ik stond snel weer op en probeerde niet te vloeken. De val had pijn gedaan. Toen ik om me heen keek zag ik een gebouw. Het zag er haveloos uit. De meeste verf was eraf, en het leek alsof het zo uit elkaar zou kunnen vallen. Ik zou er niet naar binnen gaan als het niet moest, helaas moest het wel. Droebel stapte eropaf. Waarschijnlijk ook met tegen zin zoals hij liep. Voor de deur aarzelde hij even. Hij haalde diep adem en stapte naar binnen.
    Binnen was het niet veel beter. Er overspoelde me meteen een gevoel alsof ik nooit meer gelukkig zou zijn. En ik kreeg het koud. Er liepen, of eerder vlogen een soort zwarte spoken rond. ‘wat zijn dat?’vroeg ik aan Droebel. ‘Dat zijn dementors, de bewakers van Azkaban.’ Antwoordde Droebel. We liepen het pad af. Aan beide kanten van het pad zaten cellen. In bijna iedere cel zat of lag een gevangene. Geen van alle keek echt aardig. Ze zagen er ook slecht en haveloos uit. Van bijna iedere gevangene straalde de slechtheid haast af. Sommige Gevangenen gilden ook, dat maakte het nog minder prettig om hier rond te lopen. Ik zocht alle cellen af naar mijn vader. Hierbij maakte ik gebruik van het beeld dat ik van de foto had uit mijn ketting. Bij een cel bleef ik staan. Ik zag een hoopje mens zitten. Ik kende hem, of herkende hem. Ik herkende hem van de foto uit mijn ketting. Hij leek precies, wel met meer rimpels, veel dunner. Zijn gezicht was helemaal ingevallen, en zijn tanden waren verrot. Maar het was mijn vader. Ik zag dat Droebel gewoon was doorgelopen. Dat kon me niet schelen. Ik bleef maar naar mijn mogelijke vader kijken. Hij merkte dat ik keek, want hij begon terug te kijken. Eerst gewoon en daarna keek hij met grote ogen alsof hij niet geloofde dat ik bestond. Hij stond op en liep naar de tralies toe. Daar zakte hij neer. Ik zakte ook en ging naast hem zitten. Ik leunde tegen hem aan, alleen de tralies hielden ons gescheiden. Ik merkte dat zijn hand door de tralies ging en mijn hand pakte. Zijn hand was ijskoud. En heel dun, ik was bang dat hij zou breken als ik er te hard in zou knijpen. Hij wreef over mijn hand, kneep erin. Hij wilde waarschijnlijk weten of ik wel echt bestond, of ik niet een boze geest was of een droom. Een hele tijd zaten we daar gewoon. Wachtend op iets.
    Opeens voelde ik wat kouds en klams in mijn nek. Het was vreselijk, alles wat ik nog van blijdschap had trok weg uit mijn lichaam. Ik sprong op en ik gilde, ik gilde keihard. Volgens mij kon iedereen daarbinnen mijn gil horen. Door mijn gil sprong mijn vader ook op en Droebel draaide zich met een ruk om. Toen ik me omdraaide keek recht in de lege holte van de dementor. Ik verstijfde van de angst. Mijn vader pakte mijn toverstok die uit mijn broekzak stak en schreeuwde een spreuk. Die spreuk veroorzaakte een lichtflits. En de dementor deinsde terug. Nogmaals hoorde ik een schreeuw. En ik zag een licht. Ik voelde een klap, en de kou van de vloer, daarna werd alles zwart. Toen ik weer bijkwam lag ik op de grond. Boven me zag Droebels gezicht. Door de tralies zag ik het gezicht van mijn vader. Ik ging zitten, er ging een pijnscheut door mijn hoofd. Voor mijn neus zag ik een toverstok. Droebel zag het ook en richtte zijn toverstok op mijn vader en zei dreigend dat hij mijn toverstok moest teruggeven. Aan Droebels gezicht was te zien dat hij het eigenlijk in zijn broek deed. Grijnzend gaf mijn vader de stok terug. Voor het laatst voelde ik zijn hand. Want Droebel pakte mijn arm en trok me verder. Hij liep zo snel dat ik half meegesleept werd. Niet erg prettig vond ik.
    Buiten durfde ik Droebel te vragen of dat echt mijn vader was geweest. Hij knikte. Hij zag nogal bleek, volgens mij voelde hij zich niet goed. Ik merkte dat hij zou gaan vallen, maar hij was zelf zo slim op even te gaan zitten. Omdat ik geen zin had om te blijven staan, en het nog een beetje duizelde voor mijn ogen plofte ik ook neer. Droebel kreeg alweer wat meer kleur op zijn gezicht. Hij keek ven naar mij. Hij haalde de een blikje uit zijn zak en hield het me voor. Ik pakte het aan. Er gebeurde even niets. Maar toen voelde ik weer de ruk aan mijn armen, en had ik het gevoel alsof ik vloog. Met een klap lande ik op de vloer van mijn kamer. Pijnlijk wreef ik over mijn knie die nogal pijn deed. Ik was verkeerd terecht gekomen, en hout was lang niet zo zacht als een stuk gras. Ik zag dat Droebel er niet meer was. Hij was waarschijnlijk meteen naar huis gegaan. Of hij zat daar nog uit te duizelen. Door de viavia was mijn hoofdpijn erger geworden. Dus ging ik even liggen. Ik hoorde voetstappen op de trap. Ik ging weer zitten. Even later kwam Remus de deur binnen.
    ‘en’? Was zijn eerste vraag toen hij mij op de grond zag zitten. Meteen begon ik het hele verhaal te vertellen. Over de aankomst, dat ik mijn vader had gezien. Ook vertelde ik hem dat ik was aangevallen door een dementor. Dat mijn vader mij in eerste instantie had gered. En over Droebel daarna. Remus keek me bezorgd aan. Maar lachte wel aan het einde. ‘Dat is nou echt Sirius.’ zei hij. ‘Nooit te beroerd om iemand te helpen. Zeker als het vrienden waren. Zijn vijanden wilde hij nog wel eens in de problemen brengen.’ ‘Maar waarom hielp hij zijn beste vrienden dan niet, en verried hij hen aan volde…. Jeweetwel? Vroeg ik hem toen. Remus keek me moeilijk aan. Alsof hij nog nooit zo een moeilijke vraag had gehad. Ten slotte antwoordde hij: ‘ik weet het niet Siria, ik zou het echt niet weten’. Ik knikte, hij stond op en liep de kamer uit. Mij achterlatend. Ik stond op en ging op mijn bed liggen. Weer kwam de vraag naar boven, waarom had hij zijn vrienden nou verraden? [/b]



    Re: Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)

    Sam - 04.03.2005, 20:46

    Siria en Marten's Dagboek
    De Beslissing
    De dagen verstreken en ik begon me klaar te maken om naar Zweinstein te gaan. Ik dacht nog vaak terug aan wat Remus had gezegd over mijn vader, maar ik kon er niets uit halen. Alles werd er alleen maar ingewikkelder door. Ik probeerde er dus maar zo min mogelijk aan te denken. Helaas lukte het niet helemaal. Gelukkig kreeg ik afleiding doordat ik over een paar dagen toch echt naar Zweinstein zou gaan. De dag voor ik zou vertrekken kreeg ik nog een cadeautje van Remus. Het was een van de boeken waar ik in aan het lezen was. Er stonde makkelijke spreuken in en handige feitjes. Die feiten gingen vooral over de dieren en de natuur. Dat was ook de reden waarom ik het boek zo mooi vond. Het ging om de natuur, en de natuur interesseerde mij. Ik was zo blij met het boek dat ik hem omhelsde en een zoen gaf op zijn wang. Het maakte Remus duidelijk verlegen want hij kleurde een beetje rood. Ik moest erom lachen. Daarmee stak ik hem aan en samen lachten we alles weer goed.
    De avond kon ik niet slapen, steeds sprong ik weer uit bed om te controleren of ik alles wel mee had. Steeds weer bedacht ik iets dat ik vergeten was en dan bleek het toch wel in mijn hutkoffer te zitten. Maar soms kwam ik ook echt achter dingen die ik was vergeten. Helaas was dat maar een van al die keren. Ik bleef maar uit mijn bed springen om van alles te controleren. Remus hoorde waarschijnlijk geluid uit mijn kamer komen, want hij kwam naar boven om te kijken. Hij moest lachen toen hij mij zag zitten bij mijn hutkoffer op zoek naar iets. Hij vertelde aan mij dat hij hetzelfde had toen hij voor het eerst naar Zweinstein ging. Hij bleef ook maar uit zijn bed springen om alles te controleren. Totdat zijn moeder bij hem bleef zitten en ervoor zorgde dat hij niet meer zijn bed uit kon. Maar ik hoefde me nog even geen zorgen te maken volgens hem, want ik zou morgen pas later naar Zweinstein gaan. Ik zou deze keer dus niet met de trein gaan. Waarom ik niet met de trein mee ging zei hij niet. Toen ik hem erom vroeg antwoordde hij niet. Hij liep gewoon door naar de deur. Bij de deur draaide hij zich om. ‘welterusten’ zei hij tegen mij. Daarna Draaide hij zich om en liep de kamer uit. Ik stapte in mijn bed en viel in een rustige slaap.
    De volgende ochtend werd ik laat wakker, nog slaperig liep ik naar beneden. Daar stond het ontbijt al klaar, Brood met een gebakken eitje. Remus was al klaar wakker en samen aten we het ontbijt. Toen we klaar waren gaf hij me de opdracht om mijn galagewaad aan te trekken. Want ik moest er netjes uitzien vanmiddag. Om 11 uur zouden we vertrekken, dus dan moest ik klaar zijn. Ik keek op de klok, het was al half elf geweest. Ik ging snel naar boven en trok mijn galagewaad aan. Mijn haren waren een groter probleem. Het zat gigantisch in de klit. Ik begon het te borstelen, maar dat duurde lang. Na tien minuten zat het nog steeds in de knoop. Uiteindelijk had ik er geen zin meer in en stak het gewoon op met een klip. Dan zat het maar lekker in de klit. Zo zag je er niets meer van. En ander hadden ze maar lekker pech. Ik hield het zo. Het was 3 voor elf, snel liep ik naar beneden.
    Toen ik de deur opende en naar binnen keek barstte ik in lachen uit. Ik kon het niet helpen maar hier moest je wel om lachen. Remus stond daar in de kamer in zijn gewaad. Het leek op een jurk, maar als je wat beter keek viel het wel mee. Maar toen ik nog beter ging kijken barste ik echt in lachen uit. Remus vond dit niet leuk en keek me beledigend aan. Ik zei hem lachend: ‘Het spijt me. Het gaat niet om het gewaad wat je aan hebt, maar om hoe je het draagt. Het zit namelijk achterstevoren!’ Remus keek naar beneden en liep snel naar boven. Ik hoorde wat geluiden van boven komen. Daarna de voetstappen op de trap en iets later stond hij weer beneden. Deze keer zat zijn gewaad wel goed. Het zag er mooi uit zo, het was heel donkerblauw. Het leek wel zwart, maar het was net niet zo. Net als mij had hij een bijpassende mantel bij zijn gewaad. Het zag er wel heet sjeik uit, en ik wist dat, dat bij mij ook het geval moest zijn. ‘Waarom moet ik eigenlijk mijn galagewaad aan? En waarom ga ik niet meteen naar Zweinstein met de Zweinstein express?’vroeg ik hem. Remus begon te vertellen: ‘nou, er is een soort bijeenkomst. Het is nogal belangrijk, en daarom moet je er zo netjes uitzien. Dat staat beter.’zei hij. Ik snapte het niet en vroeg hem om meer uitleg. Hij slikte:’Vandaag gaan ze beslissen bij wie jij opgroeit. Waar jij de rest van je leven zult wonen tot je oud genoeg bent.’ Zei hij. Hij zei dit niet op een normale toon, maar het was voor mij nu wel duidelijk waarom ik dus niet met de trein naar Zweinstein ging. Vandaag zouden mensen gaan beslissen over mijn leven. Ik vond het belachelijk dat andere mensen gingen beslissen over wat er met mij ging gebeuren. Ik wist zelf toch wel wat ik wilde. Ik vond het wel best zo bij Remus.
    Remus haalde een flesje tevoorschijn, ik moest het vastpakken. Ik wachtte even en toen ik voelde de bekende ruk aan mijn armen, het gevoel alsof ik vloog. En daarna de klap op de grond. Gelukkig was ik nu niet de enige die op de grond was neergeknald. Remus was ook niet blijven staan. We waren in een ruimte waar allemaal jassen en mantels hingen. Het was redelijk groot en zag er ook best sjeik uit. Er kwam een man aan die mijn mantel wilde aanpakken, maar ik schudde mijn hoofd. Het was hier best fris. Ik hield hem liever bij me. Aan het aantal jassen en mantels dat er hing kon ik zien dat er best wel veel mensen waren. Remus liep richting een deur die vanzelf openging. Ik volgde hem. We stonden nu in een zaal. De zaal werd verlicht met honderden kaarsen. Ik vond het prachtig. Er stond een heel buffet en er werd muziek gedraaid. Van die zachte klassieke muziek. Er liepen best wat mensen. Sommige zagen er best raar uit in die galagewaden. Vooral omdat op sommige wel heel veel franje zat. Daardoor werd het gewaad oubollig. Ik had moeite om me lachen in te houden, maar hier kon ik toch onmogelijk gaan lachen. Droebel was er ook, hij kwam naar ons toe en heette ons welkom op deze gelegenheid. Ook mompelde hij iets over de grote dag, hij leek er blij mee te zijn. Droebel had zijn pak vervangen door een groen galagewaad. Het stond hem niet. Hij keerde zich weer om en hij mengde zich in de menigte.
    Voor mij was het wel duidelijk dat mijn leven vandaag een andere wending kon krijgen. Ik wist niet wat ik van vandaag moest denken. Ik voelde me niet echt op me gemak. Aan Remus zag ik dat hij zich ook niet zo erg op zijn gemak voelde. Er kwam iemand uit de menigte naar ons toe lopen. Het was duidelijk een vriend van Remus, want ze begroeten elkaar uitbundig. Ze begonnen een gesprek over dingen die ik niet zo interessant vond, dus begon ik rond te lopen. Ik werd door mensen begroet die ik niet kende. Uit beleefdheid groette ik terug. Het was hier best druk en je zag haast niet waar je heen liep. Misschien kwam het doordat iedereen zo dicht op elkaar ging staan. Aan de andere kant van de zaal zag ik mijn doel. Er zat een jonge uil op een van de tafels. Ik wurmde me door de menigte en kwam uiteindelijk bij het uiltje aan. Nu ik uit de menigte was leek het veel rustiger. Ik keek naar en uiltje en ik hoorde hem mompelen over saaie mensen met hun saaie feestjes. Toen ik hem groette schrok hij zich rot en keek om zich heen. Het was voor mij duidelijk dat hij een andere uil zocht. Ik zei hem nogmaals hallo, deze keer keek hij wel richting mij. Met grote ogen bleef hij naar mij kijken. In het uils vroeg hij mij of ik hem had aangesproken. Ik knikte en antwoordde van ja. Hij kon het niet geloven, hij bleef vragen stellen. En steeds antwoordde ik zo dat ik de vraag wel gehoord moest hebben. Met wat moeite overtuigde ik hem ervan dat ik echt uils sprak. Het kwam niet voor dat een mens uil sprak. Als het aan mij lag, was ik de enige.
    Al snel waren we in gesprek. Hij vertelde me dat hij Cornelis heette. Hij was genoemd naar de minister van toverkunst. Zelf vond hij het een stomme naam. Hij had gehoopt dat ze hem topper zouden noemen. Ik zei dat ik Cornelis ook geen naam voor hem vond. En we spraken af dat ik hem Topper zou noemen. Verder ging ons gesprek over van alles en nogwat. Ik vroeg hem na een tijdje:’ken jij Zweinstein?’ hij knikte en vertelde: ‘ik weet er maar weinig van hoor. Maar ik kan je wel vertellen wat ik weet. Zweinstein heeft vier afdelingen, Zwadderich Huffelpuf, Ravenklauw en Griffoendor. Aan het begin van het jaar word je ingedeeld in een van de afdelingen, en daar hoor je bij tot je afgestudeerd bent. Bij het indelen kijken ze naar je eigenschappen. Bij elke afdeling horen namelijk een paar eigenschappen.’ Hij stopte met vertellen. ‘weet je nog meer?’vroeg ik hem. Hij schudde zijn hoofd. Daar bleef het dus bij. Ik begon nu toch wel te verlangen naar Zweinstein. Ik had het idee dat het daar echt fantastisch was. Een groot avontuur lag er op me te wachten. Ik vergat gewoon even waar ik was. Helaas kwam ik weer terug in de werkelijkheid toen Topper vroeg of alles wel goed ging. Ik knikte en we praatten verder over een ander onderwerp.
    Ik voelde een hand op mijn schouder. Ik draaide me om en zag Droebel staan. Hij vroeg aan me wat ik aan het doen was. Ik antwoordde dat ik met de uil praatte. Hij keek me aan en lachte. ‘Niemand kan met uilen praten Siria.’ Zei hij. ‘En kom nu mee, want we gaan beginnen.’ ‘waarmee gaan we beginnen?’vroeg ik aan hem. Hij antwoordde niet. Hij wilde het dus niet zeggen. Ik draaide me weer om naar Topper en zei: ‘ik moet gaan, ze willen beginnen.’ Topper wilde blijkbaar niet alleen blijven want hij vloog op en ging op mijn schouder zitten. Droebel keek vreemd, maar negeerde het. Ik was blij dat Topper mee ging, dan was ik tenminste niet helemaal alleen. Ik volgde Droebel naar een andere kamer. In de kamer waren verschillende groepen gemaakt. Aan de middelste tafels zaten mensen die veel weg hadden van rechters. Links daarvan zaten een man en een vrouw. Ze zagen er sluw uit, niet aardig dus. Ik hoopte dat er besloten zou worden dat ik niet bij hen ging wonen. Rechts zat Remus en zijn vriend waar hij net mee had staan praten. Droebel leidde mij naar een stoeltje tegenover de drie groepen. Ik moest daar gaan zitten. Helemaal alleen, of toch niet. Topper was bij me.
    Ik zat in mijn eentje tegenover drie groepen. Ze keken allemaal naar mij. Ik was blij dat Topper was meegegaan, het was namelijk niet prettig om daar te zitten. Het schoot me opeens te binnen dat Remus had gezegd dat ik tijdelijk bij hem kon wonen. Hij had toen verwezen naar vandaag. Vandaag zou er besloten worden waar ik de rest van mijn leven moest wonen. Totdat ik zelf oud genoeg was. Eigenlijk was dit wel erg onrechtvaardig. Die mensen daar tegenover mij zouden beslissen waar ik zou gaan wonen. Ze besloten, en ik moest het er maar mee eens zijn. Ik kon zelf toch wel kiezen, en ik zat goed daar bij Remus. Waarom gingen ze dan moeilijk doen. Ik moest er ook niet aan denken dat ik bij die vreemde man en vrouw moest gaan wonen. Ik kende ze niet eens. Remus kende ik dan ook niet toen ik bij hem ging wonen. Maar hij zag er tenminste nog aardig uit. als die man en die vrouw nou eens zouden lachen in plaats van knorrig voor zich uitstaren. Dan zou het weer eens wat anders zijn.
    Het begon, een van de rechters vroeg beide partijen te vertellen waarom hun vonden dat ik bij hun moest komen wonen en niet bij de ander. Remus begon en zei; ‘Ik vind dat Siria bij mij moet komen wonen, omdat ze de dochter van mijn beste vriend is. En ik ben nog steeds haar peetvader, en daarmee heb ik recht op het voogdijschap.’ Meer zei hij niet maar ik vond het genoeg. Het was toch duidelijk, en als het echt zo was dat hij mijn peetvader was. Dan had hij inderdaad het recht. Daarna stond die man en zei; ‘ik vind dat ze bij mij en mijn vrouw moet komen wonen, omdat ze dan beide ouders heeft. Bovendien hebben wij al een zoon, dus ze heeft gezelschap. Ook zijn wij familie van haar.’zei hij. Maar hij voegde er ook nog aan toe. ‘En even over Remus zijn argument dat hij haar peetvader is. Dat staat nergens wettelijk opgeschreven. En hij is als ik zo vrij mag zijn niet altijd helemaal zichzelf. Dus lijkt het mij onverstandig om haar bij hem onder te brengen.’ Ik moest toegeven, zijn redenen waren redelijk, en daar kon je weinig tegenin brengen. Toch hoopte ik dat ik niet naar hen toe hoefde. Het zou mijn leven niet veel goed doen. Nu ik eindelijk uit dat weeshuis was had ik niet de behoefte aan een paar mensen die mij niet aanstonden.
    De rechters begonnen te overleggen. Als ik het goed hoorde was het Droebel die zei dat hij liever had dat ik bij die andere mensen ging wonen. Ik hoopte maar dat Droebel weinig invloed had, als hij tenminste degene was geweest die dat voorstelde. Het duurde een paar minuten en nog langer. Ik begon me te vervelen. Ik zat daar ook wel heel eenzaam. Toen gingen ze allemaal weer recht op hun stoel zitten. Een van de rechters stond op. Hij zei:’We zijn eruit’. Hij pauzeerde even en ging verder; ‘na overleg en goed kijken naar de argumenten hebben wij besloten. Wij vonden de argumenten van de heer Lucius er aannemelijk klinken.’ Remus liet zijn hoofd al hangen. De rechter ging verder: ‘wij hebben besloten dat het goed is als een kind bij haar familie opgroeit. En ik denk dat veel het daar ook mee eens zijn. Wij zouden lu……. Verder kwam hij niet. Ik hoorde een stemmetje zeggen: ‘protesteer’. Het was Topper geweest. Ik stond op en schreeuwde: ‘Nee !’
    Iedereen keek naar mij, ik kreeg het er warm van. Maar ik begon toch te schreeuwen:’iedereen hier doet alsof ik een klein kind zonder wil ben. Een klein kind dat niet weet wat ze wil. Maar ik weet wel degelijk wat ik wil. En ik wil dat er naar mijn wil geluisterd word. Het kan me niet schelen dat Remus een ‘’Weerwolf’’ is. Het kan me niet schelen dat hij dan een gevaar voor mij zou kunnen zijn. Jullie kunnen beslissen wat jullie willen. Maar ik zal nooit tegen mijn eigen wil ingaan. Dat ligt niet in mijn aard. Ik heb al teveel meegemaakt om nu te zwijgen. Ik kon eindelijk weg uit dat weeshuis. Dat was fantastisch, maar nu maken jullie mijn leven alsnog kapot. Dat betekent dat jullie kunnen beslissen wat jullie willen, maar mij krijg je niet bij Remus weg. Het gaat daar prima met me, en ik heb geen belangstelling in een ander thuis.’ Het was eruit, ik zag Remus glimlachen. En ik hoorde het stemmetje van Topper zeggen:’goed zo’. Het gaf me een goed gevoel, ik had gedaan wat ik van mezelf verwachtte. Ik liet andere mensen niet zomaar over mij beslissen. Nu niet, nooit niet.
    Ik liep naar Remus toe, en als een klein meisje nestelde ik me in zijn schoot. Het zag er misschien raar uit, maar ik had er gewoon zin in. Ik keek naar de rechters met een vastberaden blik. Ze begonnen te overleggen. Aan de man en de vrouw was te zien dat ze het niet erg leuk hadden gevonden. Het duurde lang. Te lang naar mijn gevoel. Ik begon me te vervelen. En uit verveling begon ik maar met Topper te praten. We hadden het erover of ik iets aan zijn naam kon doen. Topper wilde erg graag van zijn echte naam af en ik voelde dat ik hem daarbij moest helpen. Hoewel we zachtjes praten begonnen steeds meer mensen naar ons te kijken. Zelfs de rechters staakten hun overleg en keken naar ons. Nu iedereen keek leek het mij beter om maar te stoppen met praten. Droebel had al gezegd tegen mij dat niemand met uilen kon praten. En het leek me niet verstandig dat ze raar over mij zouden gaan denken. Zeker niet op dit moment. Een van de rechter stond op en vroeg: ‘wat doe jij met mij uil?’. ‘is dat uw uil? Ik praat met hem.’antwoordde ik. De rechter gaf me hetzelfde antwoord als Droebel me gaf toen ik tegen hem had gezegd dat ik met Topper praatte. Niemand kan met uilen praten. ‘Maar als jij dat wel kan zoals je zegt, wat zegt hij dan wel?’ zei de rechter op een toon waaruit ik opmaakte dat hij mij belachelijk wilde maken. Ik zei op een toontje alsof ik alles beter wist:’uw uil vind zijn naam stom, hij zou liever Topper heten in plaats van Cornelis’. Na deze woorden keek Droebel beledigd en de rechter keek met grote ogen. Zijn mond hing open van verbazing. Want het was wel logisch dat een kind zoiets niet zomaar bedacht. De rechters begonnen weer aan hun overleg. Ik vroeg me af waar ze het nu over hadden, want deze keer praten ze extra zacht. Ik hoorde niets, hoewel ik nu dichterbij zat.
    Het duurde niet zo lang voor ik het te horen kreeg. Na een paar minuutjes waren ze klaar. De rechter stond weer op en zei:’ Siria, na overleg en het laten meetellen van jouw wil hebben we opnieuw besloten. Bij familie opgroeien is goed. Maar als je dat niet wil heeft het geen nut om je daar te plaatsen, als je zelf niet wilt. En als jij werkelijk met een uil kan plaatsen betekent dat, dat jij geen klein onwetend meisje bent. Jij hebt een gave die geen ander heeft, alleen is dat niet genoeg. Maar jij hebt net wel getoond dat jij weet wat je wil. En naar een wil moet geluisterd worden. Van wie hij ook is. Wij zouden dan nu graag Remus Lupos willen feliciteren met het voogdijschap van Siria Zwarts.’ Ik werd daarna bijna fijn geknepen door Remus. Voor hem was het feest begonnen. Voor mij nog niet. Ik liep naar de rechter toe en vroeg hem:’word er dan ook naar zijn wil geluisterd?’ ik wees op Topper. De rechter keek naar zijn uil en zei tegen hem: ‘als jij liever Topper heet, vlieg dan op. Als je nie…’ hij kwam niet verder, Topper was als opgevlogen. En liet de verbijsterde rechter achter. De rechter zei toen: ‘de wil zal geschieden’. Ik lachte, voor mij begon het feest nu pas echt.
    Met de vrienden van Remus maakten we er een geweldig feestje van. Want deze overwinning moest toch gevierd worden. Er werd gedanst en gegeten. De rechters gingen weg, net als de man en de vrouw. Maar Topper bleef nog. Want hij had voor zichzelf ook een overwinning behaald en dat moest Topper toch ook vieren. Samen met hem kletste ik nog heel wat af. Topper beloofde me ook dat hij me nooit zou vergeten. Ik zou hem nooit vergeten. Hij was een speciale vriend, net als nacht. En die vrienden moest je bewaren op een speciaal plekje. Ik bedacht toen ook dat ik nacht eigenlijk niet had gezegd waar ik was. Gelukkig bood Topper aan om binnenkort even naar het weeshuis zou vliegen om Nacht te vertellen waar ik was. Rond zes uur ging Topper naar huis, maar niet voordat hij mij had bedankt had. En natuurlijk bedankte ik hem ook voor zijn steun. Hij vloog weg. En meteen voelde ik met weer een beetje alleen en eenzaam. Maar het viel mee.



    Re: Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)

    Sam - 05.03.2005, 12:46


    Zweinstein
    Rond half zeven kwam Remus naar mij toe, hij was ietsje buiten adem. Hij zei dat hij mij overal had gezocht. Ik vond dat wat overdreven, met zoveel mensen waren we hier niet. Dus kon het niet moeilijk zijn om mij te vinden. Waarom hij me had gezocht vertelde hij ook. Ik had eigenlijk een half uur geleden al op Zweinstein moeten zijn. Lekker slim van hem. Remus greep een vork en sprak er een spreuk over uit. Hij vroeg mij de vork beet te pakken. Ik deed het en het duurde even en voelde het bekende gevoel. Een ruk aan mijn armen. Ik voelde ook weer de knal van het neerkomen. Deze keer was het alleen erger. Ik was fout op mijn voet neergekomen. Het deed pijn maar toch stond ik op. Ik probeerde de pijn te negeren. We stonden buiten, het was al donker. Het duurde even voor mijn ogen aan het donker waren gewend, maar toen zag ik dat We voor een hek stonden. Remus opende het hek en zei dat ik het pad moest volgen. De rest zou ik dan wel zien. Ik vertrouwde hem, ik gaf hem nog een laatste knuffel en een zoen. En daarna liep het pad op, richting Zweinstein.
    Het was lang dat merkte ik al gauw, gelukkig trok de pijn in mijn voet weg. Het liep een stuk prettiger nu de pijn weg was. In de verte zag ik een kasteel opreizen. Vanaf hier kan ik al zien dat het erg groot was en mooi. Maar het was nog ver, en in het donker voelde ik me niet erg prettig. Ik begon sneller te lopen. Ik hoorde in de verte een knal en een toeter. Ook leek het of ik geschreeuw hoorde. Ik probeerde er niet op te letten. Ik begon te rennen, ik kreeg steeds meer angst. Ik zag het licht van het kasteel voor me. Het was nog maar een klein stukje. Ik dacht dat ik er was, maar voor mij rezen twee schimmen op. Ik knalde tegen ze aan. Alledrie vielen we op de grond. Ik hoorde kreten van pijn. Ik stond zelf vloekend op, ik zag twee jongens. Ik herkende ze ook. Ik had hun eerder gezien bij klieder en vlek, de boekenwinkel. Waarschijnlijk herkenden zij mij ook. Ze zeiden alleen niets. Ze pakten gewoon hun spullen op en gingen richting de deur van Zweinstein. Ik liep er snel achter aan. Ik wilde niet alleen blijven, en misschien konden zijn me de weg wijzen. Ik vroeg me af of Remus dit had bedoeld, toen hij zei dat ik het vanzelf wel zou zijn
    Binnen was het warmer stukken warmer en lichter. We stonden in een grote hal, het was ongelofelijk. Hij werd verlicht door kaarsen. Ik knipperde met mijn ogen, zag ik dat wel goed. Sommige kaarsen zweefden gewoon in de lucht. De jongens legden hun spullen neer. Ze overlegden wat. Ik hoorde voetstappen komen en sprong instinctief achter een beeld. Doordat ze zo praatten hoorden zij het niet. Er kwam een leraar aanlopen. Hij was in het zwart gekleed en had lang zwart vettig haar. Hij leek me niet aardig. Zijn ogen leken wel op een paar zwarte gaten, en als je erin in viel. Dan kwam je er nooit meer uit. Hij begon de twee jongens op hun kop te geven en gebood hen mee te komen. Ik was weer alleen. Het was stil of toch niet helemaal. Ik hoorde een stemmetje zeggen dat het hun eigen schuld was. Ik keek rond en ontdekte een uil. Ik liep naar hem toe en vroeg of hij wist waar ik heen moest. De uil keek me niet raar aan maar zei dat ik hem moest volgen. Zouden er dan toch nog meer mensen uils spreken dat deze het niet raar vond. Ik volgde hem tot hij bij een grote deur ging zitten. Hij zei dat ik door de deur moest gaan. Voor ik nog wat kon vragen was hij alweer weggevlogen. Ik bleef even staan en keek naar de deur, hij was groot. Ik aarzelde even. Zou ik hem openen. Wat was ik toch weer een schijtluis.
    Ik opende de deur op een kier, wat ik zag was fantastisch. Een grote zaal, die door honderden kaarsen werd verlicht. Ze zweefden allemaal in het niets, net als die kaarden in de hal. Ik zag een tafel helemaal achterin. Daar zaten de leraren. Verder waren er nog vier tafels. Aan elk van die vier tafels zaten leerlingen. Tussen de tafels in stond een rij leerlingen, ze stonden ergens op te wachten. Sommige trilden een beetje, andere bleven gewoon staan en staarden recht voor zich uit. Of ze keken heel geïnteresseerd naar voren. Er werd een naam geroepen door een van de leraren. Een van de kinderen liep toen uit de rij naar voren en ging op een krukje zitten. Er werd een oude hoed op haar hoofd gezet. Het was stil, maar na even wachten riep de hoed Huffelpuf. Ik schrok ervan. Een hoed kon toch niet praten, maar kaarsen konden natuurlijk ook niet zweven. Dit was gewoon echte magie. En dat was Fantastisch. Huffelpuf was een van de vier afdelingen. De jongen die net was ingedeeld liep naar de meest rechtse tafel toe en ging daar zitten. Ik keek nog even en steeds werd er een leerling geroepen en die werd ingedeeld. Daarna gingen ze aan de tafel zitten waar gejuich vandaan kwam. Ik bedacht opeens dat ik waarschijnlijk ook in die rij moest gaan staan. Want ik moest ook ingedeeld worden.
    Voorzichtig opende ik de deur verder en liep naar binnen. Nog niemand reageerde. Ik begon richting de rij te lopen, het zag er fantastisch uit. Het dak leek net de sterren hemel. Net alsof er geen dak was. Sommige leerlingen keken om toen ik langsliep. Ze zeiden gelukkig niets. Ik voelde me al zo stom, waarom moest ik nou weer te laat zijn. En ik had mijn Zweinstein gewaad ook niet aan, dus viel ik nog meer op. Ik was halverwege toen de lerares mijn naam riep. Ik wist dat ik daarheen moest. Naar het krukje, hij leek nog heel ver weg. Ik stond aan de grond vastgenageld. Ik was een soort van in paniek geraakt. Ik was bang. Ik wilde wel gaan lopen, maar het ging niet. Ik durfde niet meer. Nogmaals riep de lerares mijn naam. Ze wachtte, ik reageerde niet. En ze merkte ook niet dat ik hier stond. Ze keek de rij af naar alle leerlingen. Ze keek om naar de andere leraren. Toen weer naar de leerlingen. Toen zag ze mij staan. Ik wilde iets doen. Maar wat moest ik doen? Gelukkig werd ze afgeleid door de leraar met dat vettige zwarte haar, hij kwam binnen. Hij liep langs me heen naar de lerares, hij zei wat. Samen liepen ze weer naar een oud uitziende leraar, zeiden weer wat. Niemand lette meer op mij. Van deze gelegenheid maakte ik gebruik. Iedereen keek naar voren, dus zouden ze niet merken dat ik erop eens wel stond. Snel sloot ik aan in de rij. De leraar en de lerares liepen weg. Er kwam een andere leraar naar voren, hij was nogal klein van stuk. Net een kabouter, ik miste alleen de rode puntmuts. De leraar riep weer mijn naam. Ik haalde diep adem en liep naar voren.
    Ik ging op het krukje zitten en de hoed werd op mijn hoofd gezet. Ik hoorde opeens een stemmetje uit de hoed komen. ‘zo zo, daar hebben we weer een Zwarts. Jouw hoofd zit vol van Griffoendors eigenschappen, maar dat dacht ik bij je vader ook. Ik maakte toen een grote fout, en die wil ik niet herhalen. Dus word het Zwadderich!’ Dat laatste woord schalde door de ruimte. De hoed werd van mijn hoofd gehaald. Ik liep maar naar de tafel die was gaan juichen. Toen ik liep kreeg ik een gevoel van warmte door mij heen. Ik had voor de eerste keer het gevoel dat ik thuis was. Hier lag mijn bestemming, hier op Zweinstein. Ik ging zitten, toen ik even rond keek verdween mijn prettige gevoel meteen. Deze mensen leken op het eerste gezicht niet mijn types. Om mezelf af te leiden keek naar de indeling van de andere leerlingen. Geen van alle ging naar mijn afdeling toe. Ik vond het jammer, want het leken me wel aardige kinderen. Toen de laatste was ingedeeld liep de oude leraar weg. De kleine leraar die net de namen had omgeroepen pakte het krukje en de hoed en verdween naar achteren.
    Een andere lerares stond op en zei;’Smakelijk eten allemaal.’ Ik lette niet meer op alles wat er om me heen gebeurde, want ik werd afgeleid door het feestmaal dat voor me stond. Heel veel dingen. Een aantal kende ik, maar sommige gerechten had ik nog nooit gezien. En het ging maar niet op leek wel. Ik kon helaas niet veel eten want ik had op ons feestje al een heleboel gegeten. En toch wilde ik graag van alles proeven. Toen ik genoeg had begon ik om me heen te kijken. Naast mij zaten kinderen die duidelijk ook eerstejaars waren. Ze zagen er nogal verlegen uit, en ze keken net als mij hun ogen uit. Maar degene aan de overkant van de tafel voor mij echt niet. Er zat een jongen, zoals het eruit zag blaakte hij van het zelfvertrouwen. Hij had blond haar, het was kort. Hij had een uitdrukking op zijn gezicht waaraan ik meteen kon zien dat het een etterbak was, een vreselijke kwal. Maar hij was niet de enige, het grootste gedeelte vond ik op etterbakken lijken. Geen van alle leek erg vriendelijk.
    Een van de jongens naast me stootte me aan. ‘Waarom heb jij je Zweinstein gewaad niet aan?’vroeg hij. Hij vroeg het op een toon alsof ik gestoord was. Ik antwoordde ijzig;’Vanochtend en Vanmiddag had ik wat anders te doen. En ik had geen tijd om me om te kleden.’ ‘ja, dat heb ik gemerkt.’ zei hij dat nu op een minder zelfverzekerde manier. Hoewel hij nog steeds deed alsof ik gek was. Ik begon weer rond te kijken. De kinderen aan de andere tafels zagen er veel aardiger uit. Ik zag dat de leraren die net weg waren gegaan weer terug waren gekomen. Op ongeveer hetzelfde moment verdween al het eten. De oudere man zei:’welkom op Zweinstein. Ik heb nog een paar mededelingen. Allereerst wil ik professor Gladianus Smalhart welkom heten, hij zal dit jaar de taak van Leraar verweer tegen de zwarte kunsten op zich nemen. Ten tweede wil ik even z eggen dat het bos verboden terrein is voor alle leerlingen. Dat was het, Goede nacht allemaal.’ En daarna stond iedereen op om te gaan. Een oudere leerling riep dat alle eerstejaars hem moesten volgen. Door de menigte heen wurmde ik me naar hem toe en probeerde hem te volgen. Dit was nog moeilijk, omdat iedereen zo snel mogelijk weg wilde. Ik botste tegen iemand aan, het was die jongen die voor me had gezeten. Hij keek naar me; ‘hallo, ik ben Draco Malfidus.’Zei hij. ‘Hai, ik ben Siria.’antwoordde ik koeltjes. ‘ik mag jou wel, weet je?’ Ik hem dus niet. Zelfs na die paar woorden al niet. Ik merkte dat hij mijn hand probeerde te pakken. Ik schudde mijn hand weg en liep snel verder. Doordat het erg druk was kon ik bij hem wegkomen. Ik liep verder naar voren en volgde de rij eerstejaars. We gingen richting de kelders. Het gaf me een onbehagelijk gevoel. We kwamen bij een schilderij met een ridder erop. Er zaten wat roodbruinige vlekken op, het leek op bloed. Bijna kwam alles wat ik op had er weer uit. Ik voelde dat ik misselijk werd. Ik draaide mijn hoofd weg van het schilderij. De oudere leerling vertelde dat dit de ingang naar de leerlingenkamer was. Het wachtwoord was wrattenkop. Toen hij dat zei ging het schilderij open en toen konden we naar binnen.
    Binnen was het nog erger dan buiten. Met de stenen muren was niks mis, het was alleen wat jammer dat er overal bloedspetters zaten. Terwijl anderen het fantastisch vonden stond ik echt bijna over te geven. Ik werd nu echt misslijk, en ook kreeg ik wat hoofdpijn. Het was er ook koud. En het gaf me geen prettig gevoel. Er werd mij en de ander meiden een kamer toegewezen die voor ons was. Deze kamer was niet beter. Gelukkig zaten hier geen bloedspetters op de muur. Maar het was nog steeds geen prettige ruimte. Het was nog even koud. Bij het achterste bed stond mijn hutkoffer. Ik liep er snel heen. De andere meiden liepen ook naar hun bedden toe. Ze hadden het over dingen waar ik niet vanaf wist. Ik opende mijn hutkoffer en haalde mijn nieuwe pyjama eruit. Er stonden uiltjes op, ik had hem van Remus gekregen. Ik vond hem mooi, helaas de andere meiden niet zo. Ze begonnen meteen grapjes te maken dat ik een baby was. Zelf hadden ze niet veel betere pyjama’s. Een van hen had beertjes, en de andere waren saai. Gewoon een kleur. Ik trok hem aan en lette niet op hun commentaar. Ik kroop in bed om het warmer te krijgen. Warmer kreeg ik het, maar prettiger niet. Ik kon niet slapen. Zo vreselijk was het. Ik lag wakker, voor uren. Tegen twaalven viel ik toch nog in slaap.



    Re: Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)

    Sam - 08.03.2005, 20:58


    Een extra Stukje erbij

    De Uilenvleugel
    De volgende ochtend was ik vroeg wakker. Het was zes uur. Erg vroeg nog, ik pakte het boek dat ik van Remus had. Maar aan lezen kwam ik niet toe. Ik merkte opeens hoe erg ik Remus miste. Ik hield het niet meer, de tranen stroomden over mijn wangen. Ik had echt pech. Ik kon op zo een rotte afdeling terecht, ik heb geen vrienden. Ik heb niemand bij wie ik troost kan zoeken. De tranen bleven stromen, ik was helemaal alleen op deze school. Het was til in de kamer, je hoorde alleen het zachtjes ademhalen van de anderen. En mijn kleine piepgeluidjes. Het waren vast een paar muizen. Ik keek rond en zag een gat in de muur. Daaruit stak een klein kopje. Hij was ook helemaal alleen. Ik bewoog en ging rechtop zitten. Wat deed ik hier toch, dit was niet mijn bestemming. Ik wilde hier weg, ik trok mijn kleren aan en liep de slaapkamer uit. Ik liep door de leerlingenkamer. Weg uit deze vreselijke afdeling.
    Ik wist niet waar ik heen wilde. Dus besloot ik eerst maar eens uit de kelders te komen. Wanhopig probeerde ik me de weg te herinneren. Dat lukte beter dan ik dacht. Binnen een paar minuten stond ik weer in de hal. Ik stond daar alleen. Het was echt doodstil. En het was donker, de kaarsen branden nog maar zwakjes. Het voelde niet prettig. Ik begon trappen op te lopen en ik schrok me dood toen een van de trappen bewoog terwijl ik erop stond. Het was vreemd maar de trappen bewogen. Soms ging er een vlak voor mijn neus een andere kant op. Het maakte me niet veel uit. Het was grappig. Ik verkende bijna het hele kasteel. Dat leek voor mij tenminste zo. Waarschijnlijk had ik nog niet eens de helft gezien. In de verte hoorde ik een bekend geluid. Ik begon richting het geluid te lopen. Ik zag op de deur het woord uilenvleugel staan. Mijn gehoor had het dus goed. Ik hoorde uilen. Ik opende de deur en kwam in een torenkamer. Tot in de nok zaten uilen. Ik ging daar op de grond zitten en begon de uilen te bekijken. Ik zag ook mijn eigen zilver. Hij zat te praten met een sneeuwwitte uil. Ik keek even, en riep:’Zilver, kom je even naar beneden?’.
    Zilver keek op, in het rond. Daarna pas naar beneden. Hij zei iets tegen de witte uil en vloog toen naar beneden. Hij ging naast me zitten. De witte uil was ook naar beneden gevlogen en kwam ook bij ons zitten. Ik besefte toen dat ik niet alleen was, ik had mijn vrienden, de uilen nog. Vanaf dat ik klein was waren de uilen mijn vrienden. Waarom nu dan ook niet. In dit hele kasteel zou ik altijd nog iemand hebben waar ik heen kon. Ik vroeg de witte uil hoe ze heette. Ze vond het maar raar dat ik uils sprak, maar ze stelde zichzelf voor als Hedwig. Ze was de uil van Harry Potter. Harry Potter, ik had die naam eerder gehoord. Natuurlijk, hij was het die de aanval van Voldemort overleefd had. Hij zat hier dus ook op school. Ik voelde me toch een beetje schuldig. Het was immers mijn vader geweest die zijn ouders had verraden. Maar met deze twee uilen was het voor mij toch weer gezellig. Hedwig begon te vertellen. Hoe ze vertelde, het waren uilenavonturen, maar het was interessant. Ze kon boeiend vertellen. Ik wist zeker dat als ik me ellendig voelde, ik niet alleen was. Het gevoel dat ik thuis was kwam weer naar boven, het maakte dat ik weer helemaal warm van binnen was. Ik was bij de uilen, mijn beste vrienden. Het maakte niet meer uit dat ik bij zo een afschuwelijke afdeling zat. Ik had nog een plaats waar ik altijd welkom was. Hier in de uilenvleugel zou ik altijd welkom zijn.
    Iets voor half acht vertrok ik richting de grote zaal. De lessen zouden vandaag beginnen. En voor ik les had wilde ik nog wel wat eten. Het duurde toch nog even voor ik bij de grote zaal was. De trappen verschoven natuurlijk weer eens waardoor ik moest omlopen. En ik sloeg ook een verkeerde weg in, zo goed kende ik het kasteel dus nog niet. Maar ik zou het wel leren. In de grote zaal ging ik weer aan dezelfde tafel zitten als gisteravond. Alleen nu op een plek waar geen andere mensen zaten. Ik smeerde een broodje en at het op. Het werd steeds drukker en er kwamen toch mensen zitten op de plek waar ik ook in de buurt zat. Ik wilde graag alleen zitten, ik voelde me dan wel alleen daardoor, maar het was beter dan bij mensen zitten en je dan helemaal niet prettig voelen. De leraar met het zwarte vettige haar van gister deelde de roosters uit. De dag begon goed, ik had het eerste uur vrij. Daarna had ik een blokuur toverdranken samen met Griffoendor. Dan was er een pauze, en na de pauze had ik transfiguratie en kruidkunde. Ik was blij dat ik het eerste uur vrij had. Want dan hoefde ik niet mijn boeken te gaan halen als er zoveel mensen in de leerlingenkamer waren. Ik had namelijk niet veel zin in hen, nog steeds kon ik er niet over uit. Die mensen waren mijn type niet. Dus wilde ik ze zo min mogelijk zien. Om half tien begon mijn les dus ik had nog ruim de tijd om iets leuks te gaan doen. Ik besteedde mijn tijd in de grote zaal. Niet dat ik echt wat deed. Ik oefende wat toverspreukjes of zat gewoon wat.
    Rond negen uur besloot ik mijn boeken maar eens te halen. De lessen waren bezig dus het aantal mensen in de leelingenkamer zou minimum zijn. Ik haalde snel mijn boeken voor die dag en ging weer naar buiten. Ik liep wat door de gangen richting de kerkers, want daar was het lokaal waar toverdranken gegeven werd. Ik kwam een roodharig meisje tegen, ik kende haar. Het was het meisje wat ik toen ook met Remus bij Klieder en Vlek had gezien. Ik had het idee dat de roodharige jongen waar ik gister tegenop liep, haar broer was. Ze leken namelijk veel op elkaar. Ik groette haar. Ze keek op, ze keek me geschrokken aan. En ze liep weer door zonder een woord te zeggen. Ik snapte niet wat ze had. Zag ik er misschien gevaarlijk uit, of onvriendelijk. Ik schudde mijn hoofd en liep verder.



    Re: Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)

    Sam - 12.03.2005, 20:17


    De lessen
    Ik begon toen maar richting het lokaal te lopen, het was niet moeilijk te vinden. Gewoon de kelders in en dan het pad volgen. En het geluid van leerlingen. Ik kon zo zien waar het was, voor het lokaal stonden al een heleboel leerlingen. Van Zwadderich, maar ook van Griffoendor. Het meisje dat ik net tegen was gekomen was er ook. Ik luisterde naar hun gesprek. Daardoor kwam ik erachter dat ze Ginny heette. Het leek me een aardig meisje. Ze had zo te zien ook al veel vrienden. Ik stond daar dan in mijn eentje. Wat er mis was net in de gang zou ik niet weten. Ik wilde het aan haar vragen, maar onze leraar arriveerde, het was leraar die ook onze roosters had uitgedeeld. Het afdelingshoofd van Zwadderich dus. Hij stelde zichzelf voor als professor Sneep. Hij zag er zo uit dat ik het een toepasselijke naam vond. Hij keek naar mij, ik keek recht in die zwarte ogen. Ik zag dat hij mij haatte, zonder dat ik hem kende, of hij maar iets tegen mij had gezegd. Zijn ogen zeiden tegen mij ik haat jou.
    De les begon hij met onze namen op te noemen. Bij mijn naam bleef hij even stil. Maar zei verder niets en ging verder. Daarna begon hij een aantaal vragen te stellen. Het viel me op dat hij alleen Zwadderaars de beurt gaf. Als ze het goed hadden, beloonde hij hen met punten. Maar toen kwam hij bij een vraag, geen van alle Zwadderaars staken een vinger op. Ook geen van de Griffoendors. Het gebeurde even niets, maar toen ging Ginny ‘s vinger omhoog. Het leek wel of Sneep haar negeerde. Ik vond dat belachelijk. Ginny vinger zat nog steeds in de lucht, maar hij zei: ‘wat jammer nou dat niemand het weet.’ Ik stak zelf mijn vinger omhoog. Hij gaf mij de beurt. Ik zei: ‘ik zou het antwoord niet weten professor, maar volgens mij weet Ginny het wel.’ Sneep keek me toen vuil aan, ik keek terug. Hij draaide zijn hoofd weg. Ginny keek even naar mij om, maar draaide toen weer terug toen ze zag dat ik naar haar keek.
    Sneep begon ons in groepjes van twee in te delen. We waren met negen Zwadderaars en negen Griffoendors. Sneep haatte mij, en omdat ik had net een opmerking gemaakt over Ginny. Dus moest ik met Ginny samenwerken. Hij hoopte waarschijnlijk dat ik het niet leuk zou vinden, maar volgens mij had Ginny meer moeite mee dat ze met mij moest samen werken. Voor haar was het een grotere straf dan voor mij. We moesten een simpele drank maken. Aan het einde van de les moest hij af zijn. Professor Sneep zette de instructies op en bord en we konden beginnen. In het begin zeiden we beiden weinig, alleen maar wat overleg over wat erin moest. Ginny vroeg wat over de mierenwortel. Ik had de vraag niet goed verstaan waarschijnlijk, want na mijn antwoord begon ze te giechelen. Ik keek haar vaag aan. Snel stopte Ginny met giechelen. Ze begon me alweer te negeren, alleen als het echt niet anders kon zei ze wat tegen mij. Ik vond dat best vervelend en vroeg toen maar. ‘waarom zeg je haast niet tegen mij, ben je bang voor me?’ze schudde haar hoofd. ‘je bent een Zwadderaar.’ Zei ze. Het leek zo simpel, maar ik snapte het niet. ‘leg dat eens uit? Wat is daar mis mee?’ vroeg ik haar. Maar ik snapte het niet. Ze zuchtte: ‘er is al jaren een afkeer van Griffoendors naar Zwadderaars. En andersom ook. Vandaar dat ik niets zeg, ze zullen me raar vinden.’ ‘dus omdat ik een zwadderaar ben wil je niet met me praten, mooi boel zeg.’ Zei ik. ‘ik wil wel met je praten, jij bent anders dan anderen, dat merk ik wel. Maar zodra ik met jou omga, zullen de mij Griffoendor raar vinden, snap je?’ik knikte. Dit was toch wel het begin geweest voor ons gesprek. En de rest van de les praten we wat af. Ginny was in het begin nog wat terug houdend. Maar daarna praatte ze ook lekker mee.
    Met onze drank ging het toen wat minder. We kletsen veel en veel te veel. Zo veel dat we in de laatste paar minuten nog snel de laatste ingrediënten erin moesten gooien. Dat leverde weer een enorme giechelbui op. Want ik gooide de helft ernaast, omdat het allemaal zo snel moest. Onze drank had eigenlijk nog even moeten koken, maar de bel ging en we moesten hem al inleveren. Nog na Giechelend liepen we het lokaal uit. Ik had namelijk de helft van de drank uit de ketel laten lopen voor ik eindelijk een buisje had gevuld en ingeleverd. We hadden nu pauze en Ginny vroeg of ik met hun mee ging. Ik knikte. Maar de andere meiden van Griffoendor wilden dat niet. Zwadderaars en Griffoendors gingen niet samen. Ik wilde al weglopen, het had toch geen zin. Maar Ginny nam het voor me op en zei: ‘ze is anders dan andere Zwadderaars, voor mijn gevoel is ze er geen. Ze zeiden toen iets dat ik niet erg aardig vond. ‘Ja, dat zeg jij. Je moet kiezen ons, of haar. Ginny keek van hen naar mij en weer terug. ‘als jullie zo doen ga ik nog liever met Siria eten.’ Zei Ginny. Ik vond dit aardig van haar, ik bedankte haar dat me niet liet zitten. Ginny lachte en zei: ‘daar zijn vrienden voor!’
    In de grote zaal haalden we brood en gingen toen in een van de gangen zitten. We konden immers niet aan dezelfde tafel in de grote zaal zitten. Want zoals het was, en dat werd net ook weer duidelijk. Griffoendors en Zwadderaars gingen niet samen. Deze pauze was een van de beste tijden die ik had gehad. We praten, lachten. We hadden gewoon lol, en dat heb ik lang niet meer gehad. De laatste keer dat ik echt lol had met een leeftijdsgenoot was toen ik zes was. Toen had ik een vriendin, maar haar familie was snel opgespoord. En ze vertrok dus weer. We hadden te weinig tijd. De pauze was te snel om. We moesten allebei onze eigen weg, maar bij kruidkunde zagen we elkaar weer. Dat duurde niet zo lang. Ik moest rennen om nog op tijd bij gedaanteverwisseling te komen. Helaas kon ik het niet vinden, hoe goed ik ook had verkend vanochtend. Alles leek wel veranderd te zijn. Later bleek dat het lokaal zich in de andere kant van de school zat. Ik kwam dus veel te laat in de les, maar niet als laatste. Na mij kwamen nog een paar ravenklauwers binnen. Professor Anderling zei dat ze het deze keer door de vingers zag, maar de volgende keer niet meer. We waren tenslotte een paar eerstejaars. En zij snapte ook wel dat we niet precies wisten waar de lokalen waren. Anderling was een al wat oudere lerares. Ze was streng, maar rechtvaardig. Ze tevens hoofd van Griffoendor. Bij haar voelde ik niet de ijzige koud als bij Sneep. Nee, bij Anderling voelde ik de warmte voor Zweinstein en alles wat zich erin begeeft. Haar ogen waren groen, ze deden me aan een groene weide. Het gras.
    Mijn volgende les was Kruidkunde. Dit lokaal kon ik makkelijk vinden. Het waren namelijk de kassen. De kassen stonden buiten. Het terrein was wel groot, maar de kassen ook. Je zag ze niet zomaar even over het hoofd. Voor de kassen trof ik Ginny weer. We begonnen weer met een gesprek, het leek wel alsof er helemaal geen uur tussen had gezeten. De andere Griffoendors keken afkeurend naar Ginny, en de Zwadderaars naar mij. Mij kon het niets schelen. Laat ze maar lekker denken, laat ze maar kijken. In mijn hart weet ik dat wat ik doe goed is. Misschien was dit wel het begin om Zwadderich en Griffoendor weer met elkaar te verenigen. En dat is het enige wat telt. Onze lerares was professor Stronk. Ginny vertelde me dat ze het afdelingshoofd van Huffelpuf was. Ze was net als Anderling wat streng, maar wel rechtvaardig. Ik voelde me gelukkig daar tussen alles in. Ik miste Remus, ik miste zijn huis. Maar hier had ik toch mijn eigen plekje in de uilenvleugel, en een hele goede vriendin. Dat wist ik ook al kende ik Ginny pas een paar uur. Professor Stronk begon te vertellen en wij moesten aantekeningen maken. Ik vond dit nogal saai en begon al snel voor me uit te staren. Ik keek wat rond, de planten hier zagen er mooi uit en interessant. Maar niet genoeg om mijn interesse te behouden. Ik had slecht geslapen en was erg moe. Ik kon het niet helpen, maar ik viel in slaap. Ik werd wakker door een stem die mijn naam riep. Ik keek op, professor Stronk had me geroepen. Ze was boos. Ik kreeg tien punten aftrek voor Zwadderich en strafwerk omdat ik had liggen slapen in de les. Ik schrok ervan, ik begon spontaan te huilen. Ik voelde me niet meer goed. Ik kreeg hoofdpijn en een acute heimwee naar huis. Professor Stronk wist waarschijnlijk niet wat ze moest doen, want ze deed niets. Ik bleef huilen, mijn tranen bleven stromen. Ik kon gewoon niet meer stoppen. Ginny legde een arm om me heen en vroeg of het ging. Mijn tranen probeerde mijn tranen in te houden en ik knikte. Het huilen was gestopt. Maar van binnen voelde ik de tranen nog stromen. Al zag je dat niet van de buitenkant.
    Na de les was ik weg voor Ginny wat kon zeggen, ik was nogal van streek. Ik zat gewoon niet goed in mijn vel. Ik kon mezelf niet plaatsen tussen al die Zwadderaars. En ik had nu ook even geen zin meer om bij Ginny te zijn. Ze was aardig, maar voor dit probleem moest ik toch even alleen zijn. Ik zocht mijn toevlucht in de uilenvleugel. Ik maakte mijn huiswerk daar en praatte wat met de uilen. Hedwig en Zilver waren er niet, maar wel genoeg andere uilen die met me willen praten. Ik werd er rustig door. En kalmeerde, mijn heimwee verdween weer. Want de uilenvleugel was toch wel een beetje mijn tweede huis. Zo een gevoel had ik. Het was al tijd voor het avondeten, maar ik ging niet. Ik wilde niet terug. Als eerstejaars moest ik voor negen uur in mijn leerlingenkamer zijn. Maar ik ging niet toen het al over negenen was, ik bleef zitten waar ik zat. Om half tien zat ik er nog steeds. De uilen zeiden dat ik moest gaan, terug naar de leerlingenkamer voor ik gepakt werd. Ik deed het niet, en langzamerhand begon ik in slaap te vallen. Ik sliep de hele nacht in de uilenvleugel. Ik werd de volgende dag rond 10 uur wakker door een paar luidruchtige uilen die naar binnen vlogen. Ze hadden net nog wat post bezorgd en waren toe aan eten en rust.
    Door de schok begon ik bijna weer te huilen. Ik had de eerste twee uur al gemist, de derde zou ik ook nog missen als ik niet opschoot. Toen knapte er iets, het kon me niet meer schelen. Wat had het nou nog voor nut om op te schieten. Ik had de uren al gemist. En het had ook geen zin om daar nu over te treuren. De persoon die ik werkelijk was kwam naar boven. De persoon die ik altijd al wilde zijn. Een persoon met moed en zelfvertrouwen. Ik hield er niet van om het meisje te zijn dan om het minste of geringste begon te janken. Ik bedacht toen ook dat deze sterke persoon al eens eerder naar boven was gekomen. Toen ze gingen beslissen bij wie ik zou gaan wonen. Ik bleef gewoon zitten. Kreeg commentaar van de uilen, maar lette er niet op. Ik bleef zitten. Een van de uilen haalde nog wat brood uit de grote zaal omdat ze vond dat ik moest eten. Ik at het op, maar deed verder niets. Ook stonden ze erop dat ik wat uit hun waterbak dronk, anders zou ik uitdrogen. Ik bleef nog zitten daarna. De uilen werden het zat en met een beetje duwen en trekken werkten ze me de deur uit. Doelloos liep ik door de gangen, tot ik werd opgeschrikt door de bel. Ik keek op mijn horloge, het was drie uur. De lessen waren afgelopen. De persoon die ik was verdween. Het drong tot me door dat ik de hele dag had gemist. Ik voelde me weer het kleine hulpeloze meisje. Ik voelde weer tranen opkomen. Ik wilde dit niet. Ik werd weer het hulpeloze meisje dat ik diep van binnen niet ben.
    Met tegenzin ging ik maar terug naar mijn afdelingskamer, want ik had een boel gemist vandaag. Ik moet dat wel inhalen. Ik vroeg aan de andere meiden wat het huiswerk was. Ze zeiden wat, maar ik vertrouwde het niet. Ik zag namelijk al aan hun ogen en de toon waarop ze het zeiden dat ze me voor de gek hielden. Ik liet het maar zitten. Ik zou het later wel aan mijn leraren vragen. Ik pakte uit verveling een stuk papier en begon te tekenen. Ik tekende wat ik voelde. Er kwam een bos, een volle maan. Een weerwolf alleen, en een uil die overvliegt en niet op de weerwolf let. Ik dacht er niet echt bij na, het kwam gewoon uit me hand. Maar toen ik het resultaat bekeek wist ik dat ik me voelde zoals die weerwolf. Niemand let op hem, hij is helemaal alleen. Net als ik.



    Re: Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)

    Sam - 13.03.2005, 21:30


    Op de vlucht
    Die avond ging ik gewoon naar de grote zaal, ik verwachtte dat ik aangesproken zou worden door de leraren, waarom ik niet in de les was. Maar geen van alle vroeg het. Ze liepen gewoon langs en keken niet naar me. Zouden ze het misschien niet gemerkt hebben. Of vonden ze het niet erg dat ik er een dagje niet was geweest. Ik at gewoon verder, andere Zwadderaars praten. Ik hoorde ook nog wat gegiechel en een wijzende vinger naar mij. Ik probeerde er niet op te letten, maar ik wist het wel. Ze hadden het over mij, en er was waarschijnlijk iets heel grappigs, want ze barsten in lachen uit. Ik zat alleen en ik was ook alleen. Ginny was er dan nog wel. Maar ik had het idee dat ik het bij haar ook had verprutst. Ik had haar gemeden, en ik had niets gezegd. En ik zag haar zitten, ook alleen. Verstoten door de andere meiden van Griffoendor. En dat alles door mij. Ik ging weer terug naar de leerlingenkamer. Ik pakte een boek en ging in een stoel bij de haard zitten. Ik probeerde te lezen. Maar het ging niet. Teveel gedachten bleven door mijn hoofd spoken. Ik schrok op uit mijn gedachten toen ik een koude hand in mijn nek voelde. Het was Draco. Hij probeerde naast me te gaan zitten op de stoel. Maar die was te klein, en omdat ik bijna geplet werd stond ik op. Hij gebruikte dat, hij trok me op zijn schoot. Ik probeerde los te komen maar hij hield me vast. Een groot aantal leerlingen zagen het en begonnen te kijken. Ik staakte mijn pogingen om los te komen. Ik wist dat ik me daarmee alleen maar voor schut zette. Hij kwam met zijn hoofd naar me toe en probeerde me te kussen. Ik draaide steeds mijn hoofd weg. Een aantal leerlingen begonnen te lachen. Toen greep Draco mijn hoofd vast en gaf me een zoen op mijn mond. Als reflex mepte ik hem in zijn gezicht, en greep ik me toverstok. Hij had me losgelaten. Ik richtte en sprak de ergste vloek uit die ik kende. Ik keek niet meer naar hem. Ik wurmde me tussen de andere leerlinge door en begon te rennen. Weg van Draco, weg van de leerlingen. Maar vooral weg van dit verschrikkelijke oord.
    Ik rende door het hele kasteel, ik rende trappen op en af. Ik had geen besef meer. Ik liep gewoon waar ik lopen kon. Voor mij doemde een wandkleed op. Ik kon niet meer remmen. Ik wist dat ik tegen de muur zo knallen. Ik wachtte, maar ik voelde alleen het zachte kleed. Ik opende mijn ogen en zag dat ik half in een ruimte achter het wandkleed was. Ik kroop naar binnen. Van buitenaf kon je deze gang niet zien. Het was zeker een van de geheime ruimtes hier in Zweinstein. Ik had erover gehoord. Maar niemand wist waar ze waren. Ik had er dus eentje gevonden. End dat hield ik voor mezelf. Ik besloot daar te overnachten, en de volgende ochtend zou ik wel weer zien. Ik ging liggen en viel al snel in slaap.
    Ik werd wakker door het geluid van leerlingen. Iedereen was op weg naar de grote zaal voor het ontbijt. Ik wachtte tot er geen mensen meer langskwamen en kroop toen uit mijn schuilplaats. Ik liep naar de grote zaal, daar kwam ik Ginny tegen. Ik wilde wat zeggen, maar er kwam geen geluid uit mijn mond. Ginny liep gewoon langs me en keek de andere kant op. Vanaf toen wist ik dat ik het bij haar had verprutst. Ze hoefde mij niet meer. Ik ging aan de tafel van zwadderich zitten, ik probeerde de andere te negeren. Maar dat ging moeilijk. Ik ging snel weer weg toen ik mijn brood op had. In de gang voelde ik een hand op mijn schouder. Ik dacht dat het nu toch een leraar was die wilde weten waar ik was geweest. Ik keek om en wilde wegrennen, maar hij had me te stevig vast. Hij trok me mee naar een gang waar het stil was. De leerlingen of leraren zouden hier op zijn vroegst pas over vijftien minuten zijn. Draco keek me aan, ik keek terug. Hij zei dat het hem speet van gisteravond. Ik knikte, daarna gaf hij me weer een kus, alleen dan op me wang. Hij draaide zich om en liep weg. Ik bleef staan. Ik moest even verwerken wat me was overkomen. Wat een rotzak was hij toch. Ik had moeten weten dat hij het zou flikken. Al na de eerste keer dat hij me aangesproken had. En als ik niet oppaste zou hij nog verder gaan. Na een paar minuten liep ik maar weg om me boeken te halen voor de lessen van vandaag.
    De avond vluchtte ik weer weg uit de leerlingenkamer. Draco wilde de hele tijd bij me zijn en probeerde me steeds weer vast te pakken, en een kus te geven. Ik wilde best vrienden worden als het moest, maar dit wilde ik niet. Hij moest gewoon met zijn poten van mijn lijf blijven. Keer op keer vervloekte ik hem en rende weer weg. Zo ging het dagen door. Ik sliep in de uilenvleugel of ik in de ruimte achter het wandkleed. Achter het wandkleed had ik de minste kans gevonden te worden, alleen was het in de uilenvleugel wel warmer. Na twee weken was ik door dit gedoe zo moe dat ik tijdens lessen in slaap viel, strafwerk kreeg en me huiswerk niet meer maakte. Ik was constant op de vlucht voor andere Zwadderaars, of leraren die boos op me waren. Ik ontweek ze allemaal. Ik wilde dit niet meer, het moest eens ophouden. Na een tijdje ging ik zelf niet meer naar de lessen. Ik zat alleen maar in de uilenvleugel.
    Ik had regelmatig huilbuien, alles ging me te ver. Ik kon het gewoon niet meer aan. Ik wilde met iemand praten, maar wie kon ik vertrouwen. De uilen waren mijn beste vrienden, maar met dit probleem konden ze me niet helpen. Mijn schoolboeken lagen daar nu ook, zodat als ik eens naar een les wilde, ik niet naar de leerlingenkamer hoefde. En zo bleef ik toch nog een beetje bij. Ik probeerde zo veel mogelijk uit mijn boeken te doen, zodat als ik dan weer terug zou gaan, ik geen enorme achterstand had. De uilen zeurden gelukkig niet dat ik naar mijn lessen moest gaan. Maar ik had er geen zin meer in, ik wist toch wel dat ze me zouden pakken als ik me maar in een les durfde te vertonen. Ik vertelde de uilen wat er was en daarna accepteerden ze het dat ik niet meer naar de lessen ging. Ik praatte ook veel met de uilen. Ze luisterden tenminste goed. Ze zorgden ook voor mijn eten, ik ging niet meer naar de grote zaal. Vooral Zilver en Hedwig haalden eten, maar als zij er niet waren haalden een paar anderen wat. Ik viel wel wat af doordat ik niet genoeg at. Maar mager was ik nog niet. Ik voelde me ook wel gelukkig daar in de uilenvleugel. Het was daar anders, maar ik had mezelf weer gevonden. Ik was niet meer het bange meisje, maar de sterke meid die alles aankan, wat er ook gebeurd. En zo wilde ik blijven. Want dat had ik nu wel nodig.
    In deze rotte tijd zaten ook goede punten. Ik kon het kasteel goed verkennen. Hierbij trof ik nog een aantal geheime ruimtes aan. Op een of andere manier voelde ik aan waar een verborgen gang zat. Als ik dan even zocht vond ik er meestal wel eentje. Maar het grootste gedeelte vond ik natuurlijk niet. Deze geheime gangen maakten mijn leven wel makkelijker. Doordat ik steeds van plek verwisselde was het voor de leraren moeilijker om mij te vinden. Soms zat ik in de uilenvleugel, in de gang achter het wandkleed. Ook zat ik in verborgen gangen achter verschillende schilderijen. Het grootste gemak was dat ik de toegang tot de keukens vond. Hier waren allemaal hulpvaardige knaapjes die mij van eten voorzagen. Ze beloofden dat ze niemand zouden zeggen dat ik daar kwam. Maar ik vertrouwde ze niet helemaal, dus ik kwam niet op vaste tijdstippen. Zo zou het voor de personen die mij zochten moeilijker worden mij op te wachten. Vaak moest ik kijkhard wegrennen voor leraren die mij wel in gangen zagen. Maar onze conciërge Vilder was het ergste. Het leek wel of hij overal was. Samen met mevrouw Norks, zijn kat was het een ware uitdaging om niet gepakt te worden. Dit leverde soms ook een fantastisch schouwspel op. Want hij kon doen wat hij wilde. Maar hij kreeg me niet te pakken.
    Ik zat weer eens in de uilenvleugel. Ik praatte met Hedwig. Zilver was er niet. Het was midden op de dag, eigenlijk zou ik les hebben. Maar ik was al een paar weken niet naar de lessen geweest. Ik hoorde wat gestommel op de gang. Ik zag een paar leerlingen binnen komen, maar staakte mijn gesprek met Hedwig niet. Vanuit mijn ooghoek zag ik ze naar me kijken. De hele school wist zo ongeveer dat ik hier zat. Maar geen van de leraren kon mij hier vinden. Steeds als er een leraar kwam waarschuwde een van de uilen me. Dan ging ik snel weg, of ik klom omhoog op een van de balken. Omdat ik vaak erop moest klimmen was ik er nu al heel handig in. En ging ik er ook voor mijn plezier zitten. Ik zat hier wel veilig. Ik merkte dat de groep meiden die net binnen was gekomen probeerden een van de schooluilen naar beneden te krijgen, alleen had geen van alle veel zin. Ik keek even op en riep wat naar Dello. Dat was een van de school uilen. Dello keek even naar mij, en schudde zijn hoofd. Ik zei nog wat. Hij vloog naar mij toe. Ik haalde een koekje uit mij zak en gaf het aan hem. Daarna vloog weer op en ging voor de meiden zitten. Ze gaapten mij aan. Ik moest er een beetje om lachen. Nadat ze Dello hadden weggestuurd met de brief liepen ze weg. Ik vond het niet erg, ik was liever alleen. Na ja, ik was niet alleen, ik had de uilen nog. Ik zou nooit in mijn leven alleen zijn. Of de uilen moesten uitsterven.
    De deur ging open en helaas kwam Draco binnen. Vlak nadat die meiden weg waren. Ik probeerde niet op hem te letten en hoopte dat hij gewoon een brief wilde versturen. Hij keek om zich heen en liep naar me toe. Ik probeerde gewoon door te lezen in mijn boek. Hij zou wel niets doen, ik had hem immers al tijden niet meer gezien. Maar ik had het mis. Hij ging naast me zitten en legde zijn arm om me heen. Hij boog zijn hoofd naar me toe en gaf me een zoen, op me wang. Ik reageerde niet. Ik had geen zin, ik was wel boos dat hij het deed. Maar reageren had ik geen zin in. Hij gaf me nog een zoen. Deze keer op me mond. Hij stonk, ik wilde dat hij wegging. Op de gang klonken geluiden. Er liepen wat mensen naar de deur van de uilenvleugel. De deur leek open te gaan. Maar daarna ging hij weer dicht en was er niemand binnen gekomen. Draco gaf me nog een vluchtige zoen op me wang en vertrok. Hij wist natuurlijk dat diegene wel weer terug zou komen. Ik bleef nog even zitten. Nu kwamen er wel mensen binnen. Het drong tot me door wat er was gebeurd. Alleen door die mensen was Draco weggegaan. Ik was boos op hem. Ik stond op en rende de uilenvleugel uit. Ik zag hem op de trap lopen en riep zijn naam. Hij keek om. ‘sireculus’ riep ik. Er klonk een scheur en er kroop een kattenstaart uit Draco ’s broek. Hij gaf een gil en zette het op het lopen. Ik lachte, ik lachte zo hard dat iedereen het kon horen. En een aantal lachten mee. Vooral de Griffoendors die iets verderop stonden.
    Ik ging terug en pakte een paar van mijn boeken en ging naar de geheime gang achter het wandkleed. Onderweg dook ik weg als ik een leraar zag of hoorde en wachtte tot de kust veilig was. Bij de gang aangekomen klom ik snel naar binnen. Dit was de enige plek waar ik veilig was. Geen van de leraren zou me hier vinden. Ik ging zitten op de deken die er lag, die deken had ik uit de wasserij gejat toen iedereen sliep. Ik begon wat te lezen. Het was een boek van Smalhart. Hij was ook onze leraar verweer tegen de zwarte kunsten. Maar het boek bevatte niet echt iets wat mij zou moeten helpen. Het leek meer op een heldenverhaal. Als dit een lesboek was zou ik een week lang geen toetje meer nemen. Niet dat het veel uitmaakte, want ik was in geen weken in de grote zaal geweest voor het eten. Laat staan dat ik een toetje had gehad. En in de keuken kon ik niet zulke dingen halen. Het waren vooral koekjes en stukken brood die ik haalde. Een kan pompoensap of water. Ik legde het boek weg, het was saai. En sterk overdreven, volgens mij was die Gladianus helemaal niet zo een held als hij in zijn boeken zei. Ik zag hem wel eens, en je kon mij niet wijsmaken dat hij de held uit deze boeken was.



    Re: Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)

    Sam - 15.03.2005, 21:22


    Griffoendor
    De volgende ochtend besloot ik zelf weer eens naar de Grote zaal te gaan, en daarna weer wat lessen te volgen. Waarom wist ik niet, maar waarschijnlijk was het omdat ik wist dat ik me niet kon blijven verstoppen. Mijn problemen werden alleen maar erger als ik weg bleef lopen. Maar aan de lessen kwam ik niet toe. Toen ik de grote zaal binnenkwam greep Sneep me bij mijn arm en trok me mee. Ik wilde me verzetten, maar deed het niet. Ik wist toch dat het geen zin had. Dus liep ik met hem mee en deed alsof het me niet kon schelen. Ik had het namelijk al zien aankomen, de leraren zochten me al weken. En nu ik mij weer eens vertoonde zouden ze me echt niet laten lopen. Van binnen brandde ik wel van nieuwsgierigheid. Ik wilde weten waar we heen gingen. Maar vragen deed ik het niet. Sneep hoefde het niet te weten. We kwamen bij een waterspuwer. De waterspuwer vroeg om het wachtwoord, ‘ballonbruisbal’ zei Sneep. De spuwer sprong opzij en de deur erachter ging open. Achter de deur bevond zich een trap. Hij cirkelde een heel eind omhoog. We liepen de trap op. Hij was lang. Boven aan de trap was een deur. Achter de deur hoorde ik stemmen. We liepen naar binnen. Dit was de meest wonderlijke kamer die ik had gezien. Aan de muren hingen allemaal schilderijen van overleden schoolhoofden. Op de tafeltjes stonden allemaal rare instrumenten die ronddraaiden. En aan het bureau zat Perkamentus. Het schoolhoofd, naast hem stond Professor Anderling. Ze keek zuur, dat gaf me een vreselijk gevoel. Maar toch moest ik lachen. Ik wist wat er was. Ik was bij het schoolhoofd geroepen, en het had net zo goed een andere leraar kunnen zijn die mij had meegenomen. Ik had het idee dat Perkamentus de opdracht had gegeven aan de leraren, dat als ze mij zagen ze me naar hem moesten brengen. En nu zou hij me van de school trappen omdat ik niets uitvoerde. En dat kon ik hem dan ook niet kwalijk nemen.
    Maar ik had het fout, hij vroeg me te gaan zitten. Hij had merkwaardige stoelen, het waren zachte stoelen met een bloemetjes patroon. Hij keek me doordringend aan. ‘Wat is er Siria, wat is er gebeurd?’ vroeg hij. Wat er was, er was zoveel, ik wist het niet meer. Er kwamen tranen in mijn ogen. Ik wilde niet huilen. Maar door het tegen te houden werd het alleen maar erger. Het begon toch te stromen. Er kwamen liters tranen uit, maar ik zei niets. Perkamentus wachtte af, hij zei niets. Hij liet me uithuilen. Toen het niet meer zo erg was vroeg hij me nog eens te vertellen wat er was. Ik schreeuwde het er gewoon uit. ‘Ik haat zwadderich’ Perkamentus keek op, net als Professor Anderling en Sneep. Ze waren verbaasd. Ik begon te vertellen wat ik ook aan de uilen had verteld. Een stortvloed kwam eruit. Hoe ik mij voelde wat ik dacht en wat ik wilde. Perkamentus was voor mij net een uil. Hij luisterde, hij luisterde naar wat ik zei, het gaf me een goed gevoel. Ik eindigde, het bleef even stil. Professor Perkamentus begon. ‘ik snap dat het niet leuk is, ik kan en zal je niet dwingen terug naar de lessen te gaan, en naar je afdeling. Maar ik kan het je wel vragen, ik zou het fijn vinden als je weer terug gaat en je studie afmaakt.’ Ik bleef onbewogen, ik dacht aan alles wat me overkomen was. Ik keek voor me uit. Perkamentus ging verder: ‘hoe graag ik je ook ergens anders zou willen plaatsen, ik kan het niet. De hoed heeft besloten, en hij heeft nog nooit iets misgezien’. Ik keek hem aan, ik wist het niet meer. Zachtjes begon ik: ‘maar hij heeft het fout, ik zit daar niet op mijn plek. Ik voel dat ik daar niet hoor, en de hoed weet dat ook. Hij zei dat mijn hoofd vol Griffoendor zit, bij mijn vader ook, maar hij wilde niet weer dezelfde fout wilde maken. Dus werd ik bij Zwadderich geplaatst’. Alledrie de Professoren keken me aan. Perkamentus zei toen: ‘als dat waar is heeft hij nu juist de grootste fout gemaakt die hij kon maken, hij is van een ander uitgegaan. En een slechte tovenaar hoeft niet altijd van zwadderich te komen, het kan net zo goed een Griffoendor zijn’. Hij glimlachte naar me. ‘en jij zult vanaf nu tot de juiste afdeling behoren. Jij bent vanaf nu een Griffoendor. En met die hoed zal ik nog eens gaan praten.’ Hij voegde er nog aan toe; ‘maar dan wil ik wel dat je, je best gaat doen.’ Ik knikte, dit was fantastisch. Ik voelde me weer gelukkig. Er kwamen weer tranen, tranen van geluk. Want ik was heel erg gelukkig.
    Deze dag ging ik nog voor een keer als Zwadderaar door het leven, ik volgde de lessen met Zwadderich. Veel leerlingen keken verbaasd op toen ik weer in de lessen kwam en geen van de leraren reageerde. Tijdens het laatste uur zag ik Ginny. Ginny zat alleen, ik ging naast haar zitten. Ze keek naar me, ze keek boos. Ze stond op en ging ergens anders zitten. Helaas kwam professor Banning binnen, anders was ik weer naar haar toe gegaan. Na de les liep ik naar Ginny en pakt haar arm. Ze schudde hem los en zei;’je hebt mijn leven hier verpest, ik dacht dat je mijn vriendin was.’ Daarna liep ze weg voor ik nog wat kon zeggen. Ik liep richting de leerlingenkamer, de leerlingenkamer van Griffoendor. Tegen het schilderij van de dikke dame zei ik:’varkensneus’. Ze zwaaide met tegenzin open, ze had waarschijnlijk het idee dat ik nog een Zwadderaar was. Maar de regels waren, dat iedereen die het wachtwoord wist naar binnen mocht. Toen ze naar binnen liep keken veel leerlingen raar op. Ik liep door naar de trap die richting de slaapzalen ging. Voor de deur van mijn nieuwe slaapzaal bleef ik even staan, ik hoorde niemand. Ik opende hem, ik vond mijn bed. Het was naast het bed van Ginny. Ik viel erop neer, het was zacht. Zo zacht had ik het tijden niet meer gehad. Ik bleef liggen. Ik schrok op toen ik een gilletje hoorde. Ik zag Ginny in de deuropening staan. Ginny wist duidelijk niet waar ze moest kijken, wat ze moest doen. Ik keek haar in de ogen. Bij haar kwamen er tranen, bij mij ook. Ze rende naar me toe, we gaven elkaar een dikke knuffel. Zachtjes fluisterde ze:’ik heb je gemist’. Ik fluisterde terug. ‘ik heb jou ook gemist’. We huilden allebei, eindelijk na een hele tijd had ik me plaats gevonden. Hier, in de toren van Griffoendor, samen met Ginny. Voor mij kon het nu niet meer stuk. Na een beetje uitleg aan Ginny accepteerde ze alles wat ik had gedaan, en zo begon onze vriendschap weer opnieuw. Om nu niet meer verbroken te worden.
    Een paar dagen nadat ik was overgeplaatst naar Griffoendor dacht ik weer aan Remus. Ik schreef hem een lange brief, daarin stond dat ik van hem hield en hem miste. Ook vertelde ik hem in een brief wat er allemaal was gebeurd de afgelopen tijd. Ik bedacht me toen ook pas dat ik al meerdere malen een brief van hem had gehad en nooit had geantwoord. Ik verontschuldigde mij daarvoor. Een paar dagen later was Zilver alweer terug met het antwoord:

    Lieve Siria,
    Ik snap dat je door al die omstandigheden niet heb geantwoord, en ik zal je excuses maar accepteren. Ik vind het vreselijk wat je hebt meegemaakt, en als er nog eens wat is. Je kunt me gewoon schrijven. Of ga naar Professor Perkamentus. Ook ik mis jou heel erg, het namelijk zo stil hier in huis. En dat kan ik niet goed verdragen. Ik wil je nog wel even waarschuwen, het is beter als je, je echte achternaam niet vertelt aan medeleerlingen, zelfs niet aan je beste vrienden. Dit zou negatieve effecten kunnen hebben. Ik leg het later nog wel uit. Nog veel plezier en ik hoop dat je snel weer schrijft. Ik zie je met kerst.
    Groeten Remus

    Ik was blij met de brief, ik voelde toch weer een stukje vertrouwen uit zijn brief komen. Alleen die waarschuwing, ik snapte het niet. Waarom zou het negatieve effecten hebben. Het was me wel opgevallen dat ik nooit bij mijn achternaam werd genoemd door de Leraren op Zweinstein. Het was altijd Siria, Juffrouw Siria of Juffrouw Sisi, of gewoon Sisi. Zo noemden ze me dan vooral in de Griffoendor afdeling. Ik heb er verder geen problemen mee. Ik voelde me goed. En dat was erg belangrijk, want het werd nu erg druk voor mij. Ik moest nog veel inhalen. Gelukkig had ik geen strafwerk erbij gehad, dat zou ik niet overleefd hebben. Ik had het nu al druk genoeg. Meestal zat ik tot ’s avonds laat aan mijn huiswerk, hoewel ik toch wel veel had gedaan in de tijd dat ik lessen volgde. Bij een aantal lessen lag ik toch een behoorlijk eind achter. Maar daaraan tegen was ik bij andere vakken weer voor.



    Re: Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)

    Sam - 16.03.2005, 20:56


    Vrienden!
    Er braken goed tijden aan voor mij, ik volgde me lessen en merkte dat ik veel meer leerde, en ik haalde hele goede cijfers. Bovenal leerde ik veel mensen kennen. Alle eerstejaars van Griffoendor. En nog de broers van Ginny. Fred en George waren haar tweelingbroers, ze zaten in het vierde jaar. Ze waren op sommige momenten erg grappig waardoor je niet meer kon stoppen met lachen. Dit had ook nadelige effecten. Je kon dan elk moment van de dag in lachen uitbarsten. Ook leerde ik Percy kennen, hij deed nogal stijfjes en wilde meteen weg. Als hij iets onspannender zou doen kon hij best aardig zijn. Ook stelde Ginny me voor aan Ron. Toen ik naar Ron keek kleurde ik al rood, hijzelf ook. Ginny keek naar ons, maar wij allebei hadden waarschijnlijk hetzelfde idee. Ginny hoefde niet te weten wat er was gebeurd op de eerste avond van Zweinstein, zij hoefde niet te weten dat wij tegen elkaar aangebotst waren. Ginny probeerde later nog uit me te krijgen waarom we allebei wat rood kleurden. Ik zweeg alleen maar, dus dat heeft ze niet uit me gekregen. Dat is privé, hoewel het ook weer niet zo erg is als ze het wel weet. Later misschien weer. Via Ginny leerde ik ook Hermelien kennen, ze was een persoon die veel met haar neus in de boeken zat. Ik mocht haar wel. Want net als haar vond ik al die boeken erg interessant, en ik las veel.
    De eerste les gedaanteverwisseling die ik had nadat ik Remus zijn brief kreeg merkte ik dat sommige leraren als het ze uitkwam mij wel bij me achternaam noemden. Ik lette niet echt op, dat kwam doordat ik al een paar hoofdstukken verder aan het lezen was. Professor Anderling was bezig met overhoren. Na een tijdje kwam ze ook bij mij, ze riep Sisi, daarna Siria, nog eens Siria. Ik hoorde het wel maar het drong niet tot me door, ik was net bij een bijzonder interessant hoofdstuk aangekomen. Ik schrok op toen Anderling ‘Juffrouw Lupos’ riep. Ik keek verschrikt op. Een aantal leerlingen begonnen te lachen. Ik werd natuurlijk rood. Gelukkig herhaalde professor Anderling de vraag en kon ik alsnog antwoorden. Pas na de les drong het tot me door dat ik juffrouw Lupos was genoemd. Dat was de eerste keer dat iemand mij een achternaam gaf. Misschien was het wel eerder voorgekomen, maar het viel me nu eigenlijk pas op. Ik had het idee dat ik was ingeschreven onder de naam Lupos. Of misschien had Remus aan professor Perkamentus gevraagd het te veranderen. Of door de adoptie was mijn achternaam veranderd. Die laatste leek me nog de meest logische. Maar veel tijd om er over na te denken had ik niet, want mijn volgende les begon weer. Ik had ook geen moment rust op deze school!


    Rubeus Hagrid
    In de loop van de week had ik een paar uur uitval, omdat Ginny geen tijd had, besloot ik er zelf op uit te gaan. Ik pakte mijn mantel en liep naar buiten. Het was prachtig weer, er hingen een paar witte wolkjes, met een waterig zonnetje. Maar verder was het helder. Het was alleen wel fris. Ik liep richting het verboden bos. Het glansde mooi zo in het zonlicht. Ik wilde het wel eens zien, Van buitenaf zag het er niet erg gevaarlijk uit. Dichterbij gekomen zag ik dat er aan de rand van het bos een hutje stond. Ik keek er niet lang naar, want mijn aandacht werd getrokken door een witte flits die ik vanuit een ooghoek zag. Het was in het verboden bos. Ik liep naar de rand van het bos en keek of er niemand was. Toen ik zeker wist dat ik alleen was stapte ik naar binnen. Een paar meter konden vast geen kwaad. En anders had ik gewoon een probleem. Het was een mooi bos, vond ik. Alles was hier nog groen, de glans die ik net opmerkte was de zon die weerkaatste in de dauw die nog op de blaadjes lag. Het deel wat aan de rand van het bos lag, was redelijk open. Ik zag wel dat het verderop dichter werd, en daar zou ik me dus niet wagen. Weer zag ik wat wits bewegen. Ik hoorde ook wat geluid. Ik ging op mijn gehoor af, en belandde op een open plek. Er stond een wit beest aan de overkant. Het had nog het meeste weg van een paard. Het was helemaal wit, zilverwitte manen en ook een zilverwitte staart. Het was geen paard dat zag ik wel, het had namelijk een hoorn op zijn hoofd. Ik dacht even na en wist het antwoord toen. Het was een eenhoorn. Je zag ze niet vaak, ik bleef staren naar de eenhoorn. Ik verzette mijn voet even en ‘knak’ ik was op een takje gaan staan. De eenhoorn keek om, hij zag me staan. Hij keek me even in de ogen, het waren prachtige heldere ogen. Ik zou er uren naar willen kijken, maar hij draaide zijn kop weer weg en ging door met het zoeken naar eten. Ik liep zachtjes naar voren en ik ging tegen een boom zitten. Ik bleef kijken.
    Na een tijdje draaide de eenhoorn zich om en liep naar me toe. ‘heb ik wat van je aan?’ Vroeg de eenhoorn. Ik keek hem met open mond aan. ‘kan jij praten?’Vroeg ik. ‘natuurlijk kan ik dat, jij toch ook.’ Ik kon het niet echt geloven. Ik stond met een eenhoorn te praten. ‘maar hoe werkt dat dan, ik bedoel, het lijkt wel of ik je alleen in mijn gedachten hoor.’ De eenhoorn bleef stil, even had ik het idee dat ik het me alleen maar verbeeld had, totdat hij antwoordde: ‘ja, dat klopt. Wij eenhoorns lezen gedachten, en praten met gedachten.’ Ik bleef even stil en vroeg toen; ‘ kan iedereen meet eenhoorns praten of is dit apart, ik bedoel, is het hetzelfde als met slangen kunnen praten?’ de eenhoorn keek me raar aan. Hij zei; ‘iedereen die het wil kan met eenhoorns praten, maar meestal willen eenhoorns niet met de mensen praten. Als je met slangen kunt praten is dat een speciale gave. Voor zover bekend kunnen alleen Zalazar Zwadderich en zijn erfgenamen het.’ Ik wilde net vragen waarom hij dan wel met mij wilde praten, toen er voetstappen klonken. De eenhoorn draaide zich om en vluchtte weg. Voor mijn neus rees een man op. Hij was alleen niet normaal. Hij was zeker twee keer zo groot als een normale volwassene. Hij had een zwarte baard en zwarte ogen. Ze waren anders zwart dan die van Professor Sneep. Deze ogen straalden vriendelijkheid uit, ze glansden. Hij keek me aan en zei; ‘wat mot dat daar, dit is verboden terrein voor jou jongedame.’ Ik begon wat te stamelen. Ik kreeg er even geen zinnig woord uit. De reus pakte me bij mijn arm en trok me mee. Buiten het bos vroeg hij me nog een keer wat ik daar deed. Ik raapte al mijn moed bij elkaar en stamelde;’ik zag een witte flits uit het bos en…. Ehhh… ik wilde even zien wat het was, en … ik dacht dat een klein stukje geen kwaad kon. Ik zag een eenhoorn en bleef toen wat langer zitten dan ik had geplant. Sorry.’ Hij keek me vriendelijk aan, het leek zelfs of hij lachte. Hij vroeg me om even mee te gaan naar zijn huisje. Om een koppie thee te drinken.
    Hij woonde in het huisje dat ik al eerder had zien staan aan de rand van het bos. Hij zette thee terwijl hij zich voorstelde: ‘na, ik ben Rubeus Hagrid, de sleutelbewaarder en terreinknecht van Zweinstein. En wie ben jij?’Vroeg hij. Omdat hij even weg liep zei ik niets. Hij stak algauw zijn hoofd weer om de deur en zei; ‘hoe heet je nou meis, je mot toch een naam hebbe.’ Ik glimlachte naar hem en zei; ‘ik ben Siria, maar de meeste noemen me Sisi.’ Hij kwam binnen met twee gloeiende koppen thee en zette er een voor mij neer. Hij keek me even aan. Toen begon hij; ‘nou Sisi, je bent niet de enige die door een eenhoorn gevangen word. Of zo noem ik het. Veel mensen hebben het als ze een eenhoorn zien dat ze naar het motten kijken. Deze keer zal ik het dan maar door de vingers zien, en niks tegen die leraren zeggen. Maar dan wil ik wel dat je nooit meer dat bos ingat. Het is er gevaarlijk.’ Ik knikte, en beloofde dat ik het bos niet meer in zou gaan. Hoewel ik best wist dat ik me daar niet aan kon houden. En volgens mij wist Hagrid dat ook. ‘Hagrid, is het normaal dat een eenhoorn met je gaat praten?’vroeg ik hem. ‘Hoezo? Deed ie dat dan?’ vroeg hij weer. Ik knikte. ‘nee Sisi, als een eenhoorn met je wil praten mot je bijzonder zijn. Ze praten alleen met je als ze voelen dat jij geen gevaar voor ze ben. En dat komt maar heel zelden voor. Als hij met jou wilde praten ben je dus een bijzonder kind.’ Ik knikte naar hem, ik was dus bijzonder. Mijn vader was dan wel een moordenaar, maar maakte dat iemand bijzonder. Ik geloofde van niet. Maar ik was dus een speciaal geval. Waarom moest ik nog maar even afwachten. De rest van de tijd zat ik bij Hagrid en praatte wat met hem. Tot ik weer terug moest voor mijn lessen. Ik vond het jammer dat ik weer moest gaan, want het was daar best wel gezellig.



    Re: Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)

    Sam - 17.03.2005, 17:57


    Marten ’s Dagboek
    Op een middag kwam Ginny naar me toe, ze vroeg of ik even mee wilde komen. Zuchtend legde ik mijn boek weg, eigenlijk had ik geen zin om op te staan. Maar toch volgde ik Ginny naar onze slaapzaal. Ik ging op mijn bed tegenover Ginny zitten en wachtte. Ze haalde een oud zwart boekje uit haar nachtkastje. En reikte het me aan. Ik bekeek het, het leek op een dagboek. Het was erg oud, en versleten. Als je het jaartal mocht geloven dat op het boekje stond was het al vijftig jaar oud. Binnen stond de naam van wie het geweest was. Marten Asmodom Vilijn. Ik bladerde het dagboek door en zag dat er helemaal niets in stond. Ik gaf het terug aan Ginny en haalde mijn schouders op. Daar bedoelde ik mee dat ik niet snapte wat er zo bijzonder aan was. Ginny haalde inkt en een veer tevoorschijn, ze doopte haar veer in de inkt en schreef op een van de bladzijden van het dagboek. ‘’ hallo Marten, ik ben er weer.’’ De inkt gloeide en verdween toen. Langzaam ontstonden er nieuwe letters. ‘’Hallo Ginny, is er iets?’’ ook deze letter verdwenen. Ginny schreef weer.’’ Ik wil je graag voorstellen aan mijn vriendin, Siria.’’ Er verscheen al snel een antwoord; ‘’Siria wie ? ‘‘ ik keek Ginny met open mond en grote ogen aan, ze lachte naar me. ‘’ Mag ik ook eens?’’ Vroeg ik. Ginny gaf me het dagboekje en de veer. ‘’ hallo, ik ben Siria’’ ‘hallo, ik ben Marten. Hoe gaat het?’ ‘’met mij gaat het goed, en met jou?’’ ‘ met mij gaat het nog goed, maar voor hoelang weet ik niet.’ ‘’ wat is er dan, ben je ziek?’’ ‘ nee, maar ik wil er liever niet over praten.’ ‘‘ oké, ik ga weer eens, ik spreek je later nog wel eens, doei.’’ Ik wachtte, er verscheen nog een woordje ‘doei’ daarna verscheen er niets meer. Ik gaf het boekje terug aan Ginny, ‘en?’ Vroeg ze. ‘Fantastisch, hoe kom je eraan?’ Antwoordde ik.’ ‘ gevonden in een van mij schoolboeken.’ Antwoordde Ginny. Meer kon ik haar er niet over vragen, want de andere kwamen binnen. En ik wist dat dit een geheim was, en dat moest het ook blijven.
    Daarna schreef ik regelmatig met Marten, het was meestal wel een keer in de twee dagen, soms wel eens een keer in de drie. Ik schreef hem dan van alles. Het was net een gewoon dagboek. Alleen antwoordde deze ook. En hij gaf me advies als ik ergens niet uitkwam. Ginny schreef er veel meer in dan ik, maar dat kwam waarschijnlijk, omdat ze niet veel echte goed vriendinnen heeft naast mij. Ze werd dan wel weer geaccepteerd door de anderen, maar veel ging ze niet met hen om. Ik heb natuurlijk altijd de uilen nog. Ik zat dan wel op een leuke afdeling, maar dat betekende niet dat ik niet regelmatig naar de uilenvleugel ging om mijn vrienden daar op te zoeken. Ook viel ik er nog wel eens in slaap, en dan kwam ik er de volgende ochtend weer achter dat ik een paar lessen had gemist. Maar gelukkig deden de leraren er niet moeilijk over. En het was ook zeldzaam geworden. En ik maakte me er niet veel zorgen om. Ik haalde alles ook gewoon weer in en deed dan extra mijn best.
    Deze avond was ik ook in slaap gevallen terwijl ik nog in de uilenvleugel zat. Midden in de nacht werd ik wakker. Ik had het koud. Ik keek op mijn horloge, het was vier uur. Ik rilde, wat was het hier eigenlijk toch koud. De volgende keer als ik naar de uilenvleugel ging moest ik maar wat warms aantrekken. Voor als ik toch in slaap zou vallen. Ik moest er zelf om lachen. Ik stond gauw op, alle uilen sliepen. Geen van alle reageerde. Ik liep naar de deur en keek de gang in. Er was niemand. Ik zag niets en ik hoorde niets. Ik liep de gang op. Ik zette een paar passen, toen verstijfde ik, ik hoorde iets. Het waren niet de voetstappen van een leraar. Het kwam dichterbij. Ik hoorde gesis, het leek op gesis van een slang. Maar ik hoorde; ’ik ruik bloed, vers bloed, heerlijk bloed. Doden, ik moet doden.’ Het geluid kwam dichterbij. Ik begon bang te worden. Het leek uit de muren te komen. Ik had het gevoel dat het mij zag. En dat het elk moment kon aanvallen. Ik voelde een koude golf door mij heen gaan en ik gaf een gil, dat had ik beter niet kunnen doen. Ik hoorde voetstappen aankomen. Ik begon te rennen, ik rende zo snel ik kon. Achter mij hoorde ik vilder, hij zei wat tegen mevrouw Norks. Dat wist ik omdat ik ook een miauw hoorde. Ik wist dat ze vlak achter me zaten, ik lette goed op dat ik niet ergens over viel, want dan was ik verloren. Ik bleef rennen, trappen op en trappen weer af. ‘Daar mevrouw Norks, daar is de vuile rat!’ hoorde ik Vilder zeggen. Ik durfde niet om te kijken. Bang dat ik zou vallen, of ergens tegenaan zou lopen. ‘we krijgen haar wel, dat mormel.’ Het leek alsof hij dichterbij was gekomen. Maar ik bleef rennen. Ik zag het portret van de dikke dame al. Hijgend zei ik het wachtwoord en ging naar binnen. Ik was veilig. Ik plofte op de bank neer, alles werd zwart.
    Toen ik weer bij kwam was het al zes uur. Ik ging zitten, wat was er allemaal gebeurd? Ik hoorde een stem, ik had gerend, ik was achterna gezeten door Vilder en mevrouw Norks. Toen kwam ik hier weer in de leerlingenkamer. En toch had ik het idee dat ik wat was vergeten. Maar wat? Ik wist het niet meer. Wat had ik gemist, ik was in de uilenvleugel geweest daarvoor. Maar ik kon me niet meer herinneren dat ik met de uilen had zitten praten. Of dat ik daar had gezeten. Ik wist alleen dat ik daar was geweest, omdat ik daar wakker werd. Alles begon te tollen in mijn hoofd. Het klopte gewoon niet meer. Ik wilde het vergeten, maar het ging niet zo makkelijk als ik had gehoopt. Ik bedacht me opeens dat iedereen over minder dan een uur wakker zou worden. Ik stond op en snel liep ik naar de slaapzaal. Daar ging ik op mijn bed liggen. Ik kleedde me niet om, maar gooide meteen de deken over me heen. Ik probeerde nog even te slapen. Het ging niet, dus deed ik maar alsof. Want niemand hoefde te weten dat ik weg was geweest. Echt helemaal niemand, zelfs Ginny niet.[/b]



    Re: Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)

    Sam - 19.03.2005, 15:56


    De ziekenzaal
    De volgende ochtend bibberde ik nog na, Ginny merkte het waarschijnlijk niet. Ze zei er tenminste niets van. En ze leek nogal in gedachten verzonken. Ik vroeg me af waar ze aan dacht, maar ik wilde haar aandacht niet op mij vestigen. Want dan zou ze misschien willen weten waarom ik er zo slecht uitzag. De lessen gingen niet erg goed. Ik liep achter de andere aan, en ik had geen flauw idee waar ik heen ging, en waar ik was. Tijdens de lessen dommelde ik soms in en schrok dan wakker door de bel of de stem van iemand. Ik had ook vaak het idee dat ik flauw zou vallen. Het leek wel of die stem een groot deel van mijn energie had weggezogen. Steeds als ik het idee dat ik flauwviel kon ik nog wat vastpakken. Dan hoefde ik alleen maar even rustig te blijven staan en te wachten, dan ging het wel weer. Maar toch kwam het zover. Ik kwam als laatste uit het verweer tegen de zwarte kunsten lokaal. Het was de laatste les geweest. Ik voelde me niet goed, ik merkte dat ik ging flauwvallen. Ik probeerde iets te grijpen, maar ik vond niets. Het werd al zwart voor mijn ogen. Ik viel neer, maar de pijn voelde ik al niet meer. Ik was weg.
    Ik kwam bij door twee stemmen die ik hoorde overleggen. Ik herkende de stem, het wazige gezicht dat ik boven me zag werd steeds duidelijker. Ik keek recht in het gezicht van Ron. Naast hem stond Harry. Ik had hem nog nooit ontmoet, maar ik had hem vaak genoeg gezien, en veel zoveel over hem gehoord. Dat ik me onmogelijk kon vergissen. Ik probeerde te gaan zitten, het ging wel. Mijn hoofd deed pijn. Maar het ging nog net. Ik probeerde op te staan. Het ging goed, ik stond heel even recht. Maar na een paar seconden begon ik te wankelen. Ik had verschrikkelijke hoofdpijn. Ik had geen controle meer over wat er gebeurde. Ik zakte even weg en viel tegen Harry aan die me opving, maar doordat hij er niet op berekent was viel hij om. Ik lag half op hem. Ik kleurde iets rood, net als Harry. Ik probeerde snel weg te komen, maar het ging niet. Ik moest nog even blijven liggen. Harry bleef alleen maar verbluft zitten. Ron keek al even verbaasd naar mij.

    Ik schaamde me een beetje, ik had gewoon eerder terug naar mijn bed moeten gaan. Ik had niet zo stom moeten zijn om per se mijn lessen af te willen maken. Ik verzamelde mij krachten en ik ging naast Harry zitten. ‘gaat het wel? Je ziet zo bleek.’Vroeg hij. Ik wilde schudden, ik wilde knikken. Ik wilde iets zeggen, maar er kwamen alleen tranen. Ik moest huilen, ik voelde me vreselijk. Ron stond daar een beetje te kijken, Harry deed ook niets. Ik voelde die verschrikkelijke hoofdpijn overheersen, ik wilde dit niet meer. Ik voelde nog een pijnlijke scheut door mijn hoofd gaan en alles werd weer zwart voor mijn ogen.
    Ik werd wakker, toen ik om me heen keek zag ik dat ik in de ziekenzaal lag. Boven mij zag ik een gezicht, het was nog een beetje vaag, maar ik herkende Ginny. ‘ze is bijgekomen’ hoorde ik Ginny zeggen. Tegen wie zag ik niet. Ik keek iets opzij en zag Harry, Ron en Hermelien staan. Ik probeerde te glimlachen, een pijnlijke schok ging door mijn hoofd. Madam Plijster had Ginny ook gehoord en ze kwam aanlopen. ‘hier meid, drink op.’zei ze. Ik pakte de beker aan en dronk het op. Eerst leek het of ik me beter voelde, maar toen kwam het dubbel zo erg terug. En het werd weer zwart. Die nacht werd ik weer wakker. Ik lag, mijn hoofdpijn was nog steeds niet helemaal weggetrokken. Ik voelde me niet echt goed. Ik voelde een koude rilling door mijn lijf gaan. Het leek of het tochtte. Het was stil, of niet. Zachtjes hoorde ik iets. Ik wilde dat ik het niet hoorde. Weer hoorde ik de stem. Ik rilde nogmaals. Deze keer kwam de stem niet zo dichtbij. Maar plots klonk hij vlak naast mijn oor, of dat leek tenminste zo. Ik gaf een harde gil, die weerklonk in het hele kasteel. Daardoor kwam er weer een harde steek door mijn hoofd en werd het voor de zoveelste keer zwart voor mijn ogen. Ik hoorde nog net de haastige voetstappen van Madame Plijster naderen
    De volgende ochtend werd ik wakker. Het was al laat in de middag, veel beter voelde ik me nog niet. Alles was stil, dat kon kloppen, want op dit moment waren de lessen bezig. Ik voelde me al weer wat beter, dat drankje had misschien toch geholpen. Madame Plijster kwam aanlopen. ‘ ah, je bent wakker. Dat werd ook wel tijd.’ Ik keek haar verbaasd aan wat bedoeld ze daar nou mee. ‘ik weet niet wat jij heb gedaan, maar goed was het niet hoor. Het belangrijk dat je rust, maar je moet voorlopig niet gaan slapen.’ Zei ze. ‘waarom dan niet?’Vroeg ik haar met een zwakke stem. ‘je kunt dan in zo een diepe slaap terecht komen dat je niet meer wakker word, dus zolang het gaat moet je wakker blijven. En drink dit even op.’ ik deed wat ze me vroeg. Daar na zakte ik terug in mijn bed. Op het nachtkastje lag een boek, ik pakte het en begon te lezen, dan hoefde ik me tenminste niet te vervelen.



    Re: Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)

    Sam - 20.03.2005, 18:12


    Halloween
    Een paar dagen later mocht ik weer gaan. Mijn hoofdpijn was zo goed als over. Ik was blij dat ik daar weg mocht. Vandaag was het Halloween, en daar wilde ik echt bijzijn. Er was namelijk verteld dat dit een van de hoogtepunten van het jaar was. De grote zaal zag er dan ook fantastisch uit. De kaarsen die normaal de grote zaal verlichten waren vervangen door uitgeholde pompoenen. Met gezichtjes erin. Ook waren de reusachtige pompoenen die Hagrid had gekweekt uitgehold en waren er erg grote kaarsen in gezet. Dit gaf een fantastisch effect. Ook vlogen er door de hele grote zaal vleermuizen. Ik kon niet ontdekken of ze echt of nep waren. Maar dat maakte mij niet veel uit, het was gewoon fantastisch. Ik had vooral interesse in wat er vanavond zou gebeuren. Ik had geruchten gehoord en probeerde nu de leerlingen die al eens Halloween op Zweinstein hadden meegemaakt uit te horen. Ook hoorde ik het gerucht dat Perkamentus dansende Skeletten had ingehuurd voor vanavond. Als dat zo was, wilde ik er zeker bij zijn. Weinig leerlingen wilden verder nog wat zeggen over wat er meestal gebeurde. Ik moest maar afwachten zeiden ze dan. Dus gaf ik de hoop maar op en ik las de rest van de middag in een van mijn boeken.
    Ik was zo verdiept in mijn boek dat ik opschrok toen Harry me op mijn schouder tikte. ‘hoe gaat het met je?’Vroeg hij. Ik glimlachte: ‘stukken beter dan een paar dagen geleden.’zei ik. ‘gelukkig maar, want Halloween wil echt niet missen.’ Zei Harry. ‘wat gebeurt er dan allemaal?’Vroeg ik hevig geïnteresseerd. ‘Tja, veel kan ik niet zeggen. Ieder jaar is anders, en ik heb het ook pas een keer meegemaakt.’zei hij. ‘maar wat gebeurde er dan vorig jaar?’ Vroeg ik. ‘een groot feestmaal, en een spoken act hadden we vorig jaar.’ Zei Harry. ‘Zo en waar hebben jullie het over?’ Het was Ron geweest die dat vroeg, hij was er ook bijgekomen. ‘over Halloween.’ Antwoordde ik. ‘Ow, en hoe gaat het nu?’ Vroeg Ron. ‘Stukke beter dan een paar dagen geleden.’ Antwoordde ik hem. Hij knikte. ‘gelukkig maar.’zei Ron. ‘Zeker wel, want Halloween mag ze echt niet missen.’ Zei Harry. ‘En wij zeker wel?’Zei Ron. Harry keek hem waarschuwend aan. ‘Wat is r dan met jullie?’Vroeg ik hen. ‘Nou, ehhh, vraag maar aan Harry.’ Zei Ron. Ik keek naar Harry. ‘Henk viert vanavond zijn sterfdagfeestje, en ik heb beloofd om even langs te komen.’ Zei Harry. ‘Sterfdagfeestje?’ vroeg ik hen? Ze knikten. ‘ja, Henk wil graag de dag vieren waarop hij gestorven is, vandaag is hij vijfhonderd jaar dood.’ Zei Harry. ‘Vijfhonderd jaar!’ Ik keek hen verbaasd aan. Ze knikten. Henk was dus al vijfhonderd jaar dood, dat was toch wel heel lang.
    Die avond was de grote zaal nog mooier dan hij overdag had geleken. De pompoenen en de vleermuizen gaven een griezelige sfeer. En dat hoort zo op Halloween. Sommige leraren hadden voor de grap duivels hoorntjes op gedaan. Het zag er wel leuk uit. Het eten was verrukkelijk. Er waren een aantal bekende dingen. Maar er waren ook hapjes speciaal voor Halloween gemaakt, zoals de Monsterkoekjes met Pompoenencrème en de knabbel monster koekjes. Alles was erg lekker. En het was voorral gezellig. Plots zag ik dat Ginny niet meer naast me zat, ik keek om me heen en zag Ginny nog net de grote zaal uitglippen. Mijn dinér liet ik maar even in de steek en ik rende achter Ginny aan. Toen ik door de deuren kwam zag ik Ginny nog net de hoek omgaan. Ik rende weer verder, toen ik zeker wist dat ik haar niet uit het oog zou verliezen volgde ik haar op een afstandje. Ik wilde weten waar ze heen ging. We liepen een paar gangen door, al snel had ik door dat het richting de kerkers ging. Ik keek bij de splitsing om me heen. Ginny was verdwenen, en net liep ze nog vlak voor haar. Op de gok koos ik een weg en zocht verder. Maar na een paar minuten had ik er genoeg van. Wat kon het mij nou schelen waar Ginny was. Ze zou heus wel weer terugkomen. Ik verstarde toen ik die vreselijke stem weer hoorde. ‘ik ruik bloed, doden, moet doden.’ Ik stond even stil maar begon toen in de richting van het geluid te lopen. Ik wilde nu toch eens weten wat het nou eigenlijk was. Ik kwam weer op de splitsing waar ik Ginny was kwijtgeraakt. Ik volgde het geluid en sloeg de andere weg in. Ik stond weer stil. Het geluid was weg. Voor mij zag ik aan de muur mevrouw Norks hangen. Naast haar stond een tekst geschreven. Het leek wel of het licht gaf hier in de donkere gang. Ik wilde dat ik het nooit had gezien. Er stond ik grote gele letters. ‘’ DE GEHEIME KAMER IS GEOPEND. HOEDT U, VIJANDEN VAN DE ERFGENAAM.’’
    Weer klonk het sissende geluid. Ook hoorde ik het geluid van voetstappen. Ik schoot echter een standbeeld en keek. Ron, Harry en Hermelien kwamen uit een gang die naar een van de ruimere kerkers leidde. Ik zag hun kijken, net als mij schrokken ze. Ik kwam langzaam achter het beeld vandaan. Op ongeveer hetzelfde moment kwam ook een hele stroom leerlingen de gang binnen. Iedereen bleef stilstaan. Ook Ginny stond opeens weer naast me. Toen ze daar stond leek ze niet helemaal door te hebben dat Vilders kat aan de muur hing. Het leek wel of iemand haar had verdoofd. Vilder had waarschijnlijk gemerkt dat iedereen stilstond, en kwam aanlopen. Ik zag hem kijken, hij begon te schreeuwen en te huilen. Ik kreeg even medelijden met hem. Dat verdween alleen al snel toen hij tegen Harry begon te schreeuwen dat hij het had gedaan. Perkamentus, Andeling, Smalhart en Sneep hadden hem horen tieren, want zij kwamen ook aanlopen. Smalhart begon meteen op te scheppen dat hij wel had geweten welke spreuk hij had moeten gebruiken. Professor Perkamentus lette er niet op en haalde Mevrouw Norks van de muur. ‘ze is niet dood Argus.’ Zei Perkamentus nadat hij mevrouw Norks had bekeken. ‘Ze is alleen versteend.’ Vilder keek verbaasd naar Pekamentus, maar ook blij. Toen begon hij weer boos te doen tegen Harry. Harry, Ron en Hermelien moesten meekomen. Ik had graag wat willen zeggen, maar we werden weggestuurd. Ik probeerde Perkamentus te bereiken, maar ik liep haast tegen Sneep aan. Ik zag dat hij naar me keek, ik zag aan hem, dat hij mij het liefste ook mee zou voeren en straffen. Ik zag in zijn ogen dat hij dacht dat als Harry het niet had gedaan, ik het was geweest. Hij wilde me gewoon straffen, dat was duidelijk. De reden maakte hem niet zo veel uit. Als er maar gestraft kon worden. Ik keek rond of ik Ginny zag, maar ze was weer weg.
    In de slaapzaal zag ik Ginny ook niet. Ik ging op mijn bed zitten en pakte het dagboek van Marten. Ik begon te schrijven. “hai Marten, er is zoiets raars gebeurd. ‘ ‘wat is er dan gebeurd? ‘Vilders kat is versteend en door iemand aan de muur gehangen, daarnaast stond nog wat geschreven’ ‘wat stond er dan?’ ‘De geheime kamer is geopend, hoedt u, vijanden van de erfgenaam.’ ‘stond dat er echt?’ ‘ja, ik vind het vreemd, weet jij wat het betekent? Ik hoor de laatste tijd ook een stem, het lijkt op een slang, maar hij spreekt gewoon mijn taal.’ ‘ik weet inderdaad over de geheime kamer, in mijn tijd zeiden ze dat het onzin was. Dat hij niet bestond. Maar hij werden wel degelijk geopend. Meerdere leerlingen waren aangevallen, en eentje daarvan stierf.’ ‘ dat is verschrikkelijk, Marten heeft het iets te maken met die stem die ik hoor? Ik ben namelijk zo bang.’ Het bleef stil, er verscheen een hele tijd niets. Ik begon aan het erge te denken, dat die aanval wel degelijk iets te maken hadden met die stem. Gelukkig verscheen er weer wat. ‘ik weet het niet zeker, Sisi. Maar maak je alsjeblieft niet te veel zorgen, dat is niet goed voor je. Het komt allemaal goed. Wees wel voorzichtig, en slaap lekker, doei.’ Ik schreef nog een keer: ‘oké, ik zal voorzichtig zijn, maar alsjeblieft, vertel eens wat over de geheime kamer.’ Ik wachtte, weer verscheen er niets. Ik bleef toch wachten. Toen verscheen er nog. ‘Niet nu Sisi, later misschien. Ga nou maar slapen. Welterusten.’ Daarna legde ik het dagboek weg. Ik had geen zin om te antwoorden, het leek wel alsof Marten wilde dat ik weg ging. Of misschien wilde hij ook gewoon slapen. Ik bleef zitten. Het was stil in de slaapzaal, de anderen sliepen al. Het gaf een onheilspellend gevoel. Zuchtend ging ik op mijn bed liggen. Marten kon zeggen wat hij wou, maar volgens mij had die stem wel degelijk iets te maken met de aanval en de geheime kamer. Maar wat, dat was voor mij het grootste raadsel. En waarom was Ginny zo plots weggegaan. Ik kon niets bedenken. Ik wist het gewoon niet, van vermoeidheid viel ik in slaap. Ik merkte niet dat Ginny rond vijf uur binnen kwam, en nog even haar bed opzocht. Ik droomde alleen maar, een mooie droom. Een prachtige tuin met fantastische dieren en planten. En ik was daar, samen met mijn vrienden. Remus, Topper, Zilver Hedwig, Ginny. Ook Ron, Harry en Hermelien. De hele griffoendor toren was er. Het was fantastisch, en daar door vergat ik mijn probleem toch nog even.



    Re: Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)

    Sam - 22.03.2005, 17:05

    Siria & Marten's Dagboek
    Harry & Siria
    Ik werd best vroeg wakker, hoewel ik nog hartstikke moe was. Gelukkig was het weekend, nog steeds moest ik denken over wat er de vorige avond was gebeurd. Het feest, het vertrek van Ginny, de vreselijke stem en de versteende mevrouw Norks. Ik snapte het niet. Ik kon het verband tussen al die dingen niet vinden. Waarschijnlijk zou het monster dat bij die stem hoorde mevrouw Norks hebben versteend. Maar wat had Ginny ermee te maken, en ik? Maar Ginny hoefde er niet per se iets mee te maken te hebben, misschien had ze gewoon een geheim afspraakje. Ik was zo in gedachten verzonken dat ik tegen iemand aanbotste. Toen ik opkeek zag ik Harry staan. Zelf leek hij ook erg in gedachten verzonken te zijn geweest. We keken elkaar zwijgend aan. ‘hallo, hoe gaat het?’Zei ik zachtjes. ‘hai, wel goed.’was het antwoord. Weer zwegen we allebei. Hoelang weet ik eigenlijk niet. We bewogen pas weer toen Draco aan kwam lopen. ‘Zo zo, daar hebben we Potter en Lupos, ik heb jullie wel door.’ zei hij toen hij bij ons was aangekomen. ‘Zo Draco, wat heb jij dan wel door?’vroeg ik aan hem. ‘jij en je Pottervriendje, jullie…’ ‘ja, wat is er met ons?’Vroeg Harry aan Draco. ‘jullie zijn walgelijk, samen smeden jullie plannen om Zweinstein om te brengen.’antwoordde Draco ‘doen wij dat?’vroeg ik aan Harry. ‘Natuurlijk, doen wij dat. Zodra we een hekel aan Zweinstein hebben.’Zei Harry. Ik moest lachen. Harry ook. En Draco zei; ‘Ja, lach maar. Ik krijg jullie nog wel, allebei. En de volgende keer word je van school getrapt Potter. Daar zal ik voor zorgen.’ ‘ik wacht vol spanning.’zei Harry sarcastisch terug. Even dacht ik dat Draco weg zou lopen, maar hij draaide zich nog om. ‘pas maar op Lupos. Er staat je nog een grote verrassing te wachten, we zijn er druk mee bezig.’ Zei hij, daarna draaide hij zich om en liep weg.
    Ik bleef achter samen met Harry. We stonden allebei op iets te wachten. Ik zuchtte, Harry ook. We hoorden voetstappen naderen. Professor Sneep kwam de hoek om. Hij keek ons aan. Hij keek ons aan met een beschuldigende blik. Ik merkte dat Harry met een verbeten blik terug keek. Volgens mij hadden we al een ding gemeen. Allebei hadden we een vreselijke hekel aan Sneep. En Sneep een gruwelijke hekel aan ons. ‘pas op je tellen Potter, en dat geld ook voor jou zw… Lupos. Hij liep weer door. Harry zuchtte en zei: ‘gelukkig is die weg.’ ‘ja, ik haat hem.’ Harry keek me aan met een blik, dat vind ik nou ook. ‘Zullen we even ergens anders heen gaan?’Vroeg ik aan Harry. Hij knikte. We liepen gewoon een stuk door de gangen. We kwamen bij de gang waar mevrouw Norks was versteend. De letters gloeiden nog steeds. We keken ernaar. ‘Wie heeft dit gedaan?’ Vroeg hij. “ik weet het niet Harry, maar het zal vast iets met die stem te maken hebben.’ Antwoordde ik. Hij keek me aan, ik realiseerde me wat ik had gezegd. ‘Wat weet jij over die stem?’Vroeg hij verbijsterd. Nu was het voor mij het moment om hem met open mond aan te kijken. ‘Hoor jij hem dan ook?’Vroeg ik hem. “ook?, Ik ben toch de enige die hem hoort.’ Zei hij. ‘Nou blijkbaar dus niet. Ik hoor hem al een hele tijd. En dat was ook de reden waarom ik toen flauwviel.’ Harry keek me niet begrijpend aan. ‘weet je nog, een paar dagen gelden viel ik flauw, dat kwam omdat ik die avond er voor die stem hoorde. Het leek wel of die stem een groot gedeelte van mijn energie had weggezogen. Daardoor werd ik erg beverig en viel ik flauw.’ Harry keek me nog steeds aan. Toen zei hij: ‘ik heb die stem ook een paar keer gehoord. Gisteravond ook, toen ik hem volgde kwam ik hier. Toen hing Norks er al.’ Ik knikte. ‘dat weet ik al, ik hoorde stem ook, ik volgde hem, en kwam toen ook hier. Ook toen hing Norks er ook al. Maar toen ik voetstappen hoorde verstopte ik me achter een beeld. Toen kwamen jullie eraan.’ We stonden daar weer even zwijgend. We keken naar de tekst, ik heb het idee dat we allebei hetzelfde dachten, wat heeft dit te betekenen? Wat zal er nog gaan komen? Een paar vragen die we nog niet kunnen beantwoorden.
    We liepen weer weg, buiten hoorde ik de wind tegen het kasteel blazen. Het was erg stil. Er waren bijna geen leerlingen te zien. De meeste zaten waarschijnlijk lekker warm in de leerlingenkamer. Bij de openhaard, samen liepen we weer terug naar de leerlingenkamer. Ik had het gevoel alsof ik Harry al jaren kende. Een prachtig gevoel, het gevoel een vriend te hebben die je kunt vertrouwen. Voor we de leerlingenkamer binnen gingen zei ik: ‘Harry, beloof me dat je niemand verteld wat ik je net heb verteld. Hij knikte. ‘op de voorwaarde dat jij ook niemand iets vertelt.’ Was zijn antwoord. Ik knikte naar hem en lachte. Daarna liepen we de leerlingenkamer in. In de leerlingenkamer liep meteen door naar mijn slaapzaal. Ik was moe, ik wilde slapen. Ik lag op bed, uren en nog eens uren. Het bleef maar door mijn hoofd spoken. De vraag: Wat zal er gaan gebeuren? Hoelang zal het duren voordat er bij ons ook iemand sterft. Marten zei dat diegene stierf nadat er verschillende aanvallen waren geweest. En bij ons was er pas een geweest. Misschien zou het nog stoppen. En dan zou er niemand sterven. Het gaf me toch een beetje hoop.
    Ginny kwam de slaapzaal binnen, ze zag er niet zo goed uit. ‘het is echt waar zeker, dat mevrouw Norks versteend is. Vroeg Ginny. Ik knikte: ‘en blij toe, het is een stuk simpeler om ‘s nachts rond te sluipen als je niet bang hoeft te zijn dat zij je vind. Ginny keek me ontzet aan, ze stond op het punt in huilen uit te barstten. Ik liep naar haar toe en sloeg een arm om haar heen. ‘sorry Gin, zo bedoelde ik het niet. Het spijt. Ik vind het ook niet leuk.’ Ginny keek me verdrietig aan, ik loodste haar naar het bed en we gingen zitten. ‘Al was Mevrouw Norks niet de beste, ze was een poes. En je wet dat ik van Katten houd, geen enkele kat verdient dit.’zei Ginny. ‘Ja, dat ben ik met je eens. Niemand verdiend het om versteend te worden. Maar zie het van de zonnige kant. Als ze niet versteend was, had ik haar vroeg of laat vervloekt.’ Zei ik. Ginny keek boos. Ik realiseerde me wat ik had gezegd. ‘Het spijt me, Gin.’



    Re: Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)

    Sam - 23.03.2005, 21:23


    Zwerkbal
    Buiten begonnen de bladeren van de bomen te vallen, het werd ook steeds kouder. De herfst was begonnen. Ik liep buiten samen met Ginny. We wilden een bezoekje aan Hagrid brengen. Ik zag zijn huisje al aan de rand van het bos staan. Ik keek rond, verder waren er geen mensen buiten. Ik stopte met lopen en keek nog eens goed. Ik zag een gebouw. ‘wat is dat?’Vroeg ik aan Ginny. ‘Dat is het zwerkbalveld.’ Antwoordde ze. ‘Zwerkbal? Wat is dat zou weer.’vroeg ik. ‘Zwerkbal is de tovenaarssport. Je speelt met zeven personen in een team, drie jagers, twee drijvers, een zoeker en een wachter. We spelen het op bezemstelen.’ ‘ik zou het wel eens willen zien.’ Zei ik. ‘helaas voor jou zijn ze nu niet bezig met spelen. Maar we kunnen later wel eens gaan kijken.’zei Ginny. Ik knikte. We liepen weer verder richting Hagrid ‘s huisje.
    We stonden voor de deur, Ginny klopte. Er gebeurde niets, geen Hagrid die naar de deur liep. Ginny klopte nog eens, weer kregen we geen gehoor. Ik probeerde de deur open te duwen, maar hij zat op slot. Ik keek Ginny vragend aan. Ze haalde haar schouders op. ‘Achterkan proberen?’ Vroeg ik. Ze knikte, samen liepen we naar de andere kant van zijn huis. Ik duwde tegen de achterdeur. Er kwam geen beweging in. Hij was zeker niet thuis. We liepen terug. We schrokken, er kwam een geluid uit het bos. Ik keek, ik zag wat wits. Ik liep naar het bos toe. Aan de rand van het bos bleven we staan. Ik zag weer wat wits in het bos. Ik wist het zeker. Dit was weer een eenhoorn. Ik wilde het bos in gaan, maar Ginny greep me bij mijn arm. ‘Niet naar binnen gaan, dat is verboden en gevaarlijk.’Zei ze. Ik keek haar aan en schudde mijn hoofd. ‘dat valt hartstikke mee. Kom op, ik wil je wat laten zien.’ Ik schudde mijn arm los en liep het bos in. Ginny keek om zich heen en stapte toen ook het bos in, en kwam ze achter me aan. ‘sssst, vanaf nu moeten we stil zijn.’ Ginny keek bang. ‘Kom Sisi, we gaan terug.’Zei ze. Ik schudde mijn hoofd en liep zachtjes verder. Vanachter een boom keek ik een open plek op. ‘Kijk!’Fluisterde ik. Ginny kwam zachtjes dichterbij en keek. Haar mond hing open. ‘Prachtig! Maar hoe? Normaal komen eenhoorns nooit zo dicht bij de rand.’ Zei Ginny. ‘dat zal wel, maar ik heb een tijdje terug ook een eenhoorn gezien.’ Zei ik. De eenhoorn keek op. Hij had me gehoord. ‘Zo ben je daar weer, ik had je eigenlijk al veel eerder verwacht.’ Het was de eenhoorn geweest. ‘Hoorde je dat Ginny?’ Ze keek me vragend aan. Ik schudde mijn hoofd. Ginny had het niet gehoord. ‘Ja, ik ben er weer. Hoezo dacht je dat ik eerder zou komen?’ Zei ik tegen de eenhoorn. Ik stapte verder achter de boom vandaan. ‘Dat ligt in jou aard, nooit zal iemand jou wat kunnen verbieden. Want je doet toch je eigen zin. Net als je vader.’ ‘Ow, deed mijn vader dat ook?’ ‘jazeker, hij was een van de grootste deugnieten die de school heeft gehad. En vandaag heb je een vriendin meegenomen?’ ik knikte. ‘Dit is mijn vriendin, Ginny Wemel. Ginny stond er nog steeds verbaasd bij, ik bedacht dat ze alleen mijn woorden hoorde. Dus zou het voor haar wel raar klinken. ‘Zo Ginny, Hoe gaat het met jou?’ ik hoorde het en Ginny ook. ‘Sisi, sprak die eenhoorn nou tegen mij?’ Ze keek me bang aan. Ik knikte. ‘Inderdaad, hij sprak jou aan. Antwoord maar.’ Zei ik tegen haar. Op een beverig toontje zei ze: ‘Hallo, met mij gaat het goed. En… met u?’ ‘Met mij gaat het redelijk. Maar ik moet gaan. En pas op, want er gebeuren vreemde dingen op Zweinstein. Hopelijk komt het deze keer niet zo ver.’ De eenhoorn rende weg.
    ‘Waar heeft hij het over, wat gebeurd er?’ vroeg Ginny. Ze klonk bang. ‘De geheime kamer is geopend, en niemand is veilig.’ Zei ik. Ginny adem stokte. ‘Behalve de volbloed tovenaars.’ Voegde ik er haastig aan toe. Ginny keek me aan, ze geloofde het niet. ‘kom op, we gaan terug.’ Ginny knikte, ze zag een beetje bleek. Snel liepen we terug. Bij de rand van het bos keken we om ons heen. Niemand te zien. We schoten het bos uit en renden tot we bijna honderd meter van het bos verwijderd waren. Toen stopten we. ‘Siria, nog een keer. Wat bedoelde die eenhoorn met, hopelijk komt het deze keer niet zo ver. ?’ vroeg Ginny. Ik keek haar aan. ‘Wil je dat echt weten?’ Vroeg ik. Ze knikte. ‘De vorige keer stierf er uiteindelijk iemand.’ Zei ik zachtjes. Ginny verstijfde, ze trok bleek weg. Ze draaide zich om en rende richting het kasteel. Ik wist dat ik het niet had moeten zeggen. Ze was al een tijdje overstuur. Er was pas een aanval geweest, en Ginny was nu al heel erg overstuur geraakt. Als er meer aanvallen zouden plaatsvinden, wat zou er dan van Ginny worden. Ik liep naar een boom en ging ertegenaan zitten. Ik wilde nog even genieten van deze dag. Het kon wel eens de laatste mooie dag zijn. Het was dan wel fris, en er stond een stevig windje. Maar de lucht was redelijk helder. En dat had je niet vaak in de herfst.
    In de verte zag ik het Zwerkbalveld. Ik was toch wel benieuwd wat Zwerkbal nou eigenlijk was. Ook al zou er niemand zijn. Dan had ik alsnog de tijd om even rond te neuzen. Ik stond op en begon richting het veld te lopen. Toen ik dichterbij kwam zag ik dat er mensen rond vlogen op bezemstelen. Dan kon ik toch nog wat zien. Mijn eerste vlieg les had ik al gehad. Volgens madame Hooch was ik een natuurtalent. Maar als ik deze zo zag vliegen kon ik haast nog niets. Ik liep het veld op. ‘hé, wat moet dat daar?’ Ik keek verschrikt opzij. Ik zag een jonge staan. Een griffoendor, hij had namelijk een rood/goud gewaad aan. En dat waren de kleuren van Griffoendor. ‘Nou, wat doe je hier?’Vroeg hij. ‘Ik kijk.’antwoordde ik. Hij leek even van zijn stuk gebracht, maar zei toen. ‘wegwezen, je mag niet bij de trainingen van andere teams kijken.’ ik keek hem verbaasd aan. Had ik het nou mis. ‘Dit is toch Griffoendor?’Vroeg ik. Hij knikte, maar keek boos. ‘dan doe ik niets verkeerd.’Zei ik. ‘Jawel, Zwadderaars zijn hier niet toegestaan, je zou alles verklappen.’ Ik grijnsde, die jongen dacht dus dat ik bij Zwadderich hoorde. ‘Zo en wie ben jij dan eigenlijk wel, heb je ook een naam?’ Vroeg ik hem. ‘Ik ben Olivier Plank, vijfdejaars van Griffoendor. Aanvoerde van het Griffoendor Zwerkbalteam. En nu wegwezen jij.’ Ik keek hem grijnzend aan, ik vond dit wel leuk. Ik voelde opeens een tik tegen mijn hoofd. Bliksemsnel ging mijn hand naar mijn hoofd. Ik voelde een koud balletje. Het was niet groot. Ik keek ernaar, het was een goud balletje ter grootte van een walnoot. Met zilveren vleugeltjes.
    ‘Hé Sisi, Wat doe jij hier. Ik keek om, het was Harry. ‘ken jij haar?’Vroeg Olivier verbaasd aan Harry. ‘Tuurlijk, ze zit toch bij ons op de afdeling, en ze is de vriendin van Ron ’s zusje Ginny.’ Zei Harry. ‘hé plank, Harry. Wat doen jullie daar. Het was Fred, hij en George kwamen naar beneden. ‘ow hallo Sisi, was jij hier ook. ‘ja, dat zie je toch? Of ben je blind’ zei ik. ‘Jeetje, houden we een theekransje, of gaan we zwerkballen?’ Zei een meisje dat door de lucht vloog met een Rode bal. ‘We stoppen voor vandaag Katja. Ik vind het zo wel goed geweest.’ Riep Olivier naar haar. ‘Nou dan gaan wij ook.’ Zei Fred. Hij en George liepen weg. Ook Katja en nog twee andere meiden liepen weg. Ik bleef achter met Harry en Olivier. Net leek het nog druk, maar nu was bijna iedereen weg. ‘oké, ik ga ook weer. Ik heb nog meer te doen.’ Zei Olivier. Hij draaide zich om en liep weg. Harry bleef staan. ‘Wat kwam je hier doen Sisi?’Vroeg hij. ‘wat is Zwerkbal?’Vroeg ik zonder te antwoorden. ‘weet je niet wat Zwerkbal is?’Vroeg Harry ongelovig. Ik keek hem aan en haalde mij schouders op. ‘oké, ik zal het je uitleggen.’ Zei hij. ‘graag, Harry.’ Zei ik. ‘je hebt drie jagers. Dat zijn bij ons Katja, Angelique en Alicia. Als jager moet je proberen de slurk, door de ringen te gooien. De slurk is die rode bal die je net zag. Als je hem door de ringen gooit scoor je tien punten. De wachter, dat is Olivier. Verdedigt de Ringen. Snap je dat.’ Ik knikte . ‘Mooi zo, er vlieger ook twee beukers rond. Beukers proberen de Spelers van hun bezem te slaan. Fred en George zijn de drijvers. De taak van de drijver is de beuker bij zijn teamgenoten weg te houden.’ Hij stopte weer even. ‘Oké, maar wat doe jij dan?’Vroeg ik. ‘Ik ben de Zoeker, het is de bedoeling dat ik de snaai vang. Dan eindigde de wedstrijd en de partij die de snaai vangt krijgt honderdvijftig punten. De snaai is…… ow nee waar is de snaai gebleven. Ik moet hem vinden.’ Harry wilde op zijn bezem stappen en wegvliegen om de snaai te zoeken. Maar ik greep hem bij zijn gewaad. ‘Is dit hem soms?’ Ik opende mijn hand en liet het Gouden balletje zien. Het zat nog steeds in mijn hand. Harry keek blij. ‘fantastisch Sisi, dat scheelt mij weer. Ik kan je wel zoenen, zou blij ben ik ermee.’ Zei hij. ‘Dat hoeft niet hoor.’ Zei ik. Maar die woorden gingen verloren, want Harry gaf me een Knuffel. ‘Ik kleed me even om en dan ga ik terug naar het kasteel. Wacht je even?’ ik knikte. Harry liep weg, iets later was hij terug. ‘Snap je het zwerkbalspel nou eigenlijk?’Vroeg hij aan me toen we terug naar het kasteel liepen. Ik knikte: ‘helemaal Harry.’ Zei ik. Hij moest lachen, ik gaf hem een duw. Hij duwde mij weer, ik moest lachen. Lachend en duwend liepen we terug naar het kasteel.

    Ginny
    Met Ginny ging het de laatste tijd niet zo goed. De aanval op mevrouw Norks vergde toch veel van haar. Ze schrok heel snel, en ze zag er slecht uit. meerdere malen probeerde ik haar over te halen naar Madame Plijster te gaan, maar ze wilde niet. Ze wilde niets meer. Als ik niet zei dat ze huiswerk moest maken, dan deed ze het niet. Iedere ochtend moest ik haar uit bed sleuren, en ’s avonds haar erin duwen. Ondertussen probeerde ik mijn gewonen leven door te laten gaan. Maar makkelijk was dat niet. Ik wist dat ik het ook had gehad dit jaar, die periode waarin ik niets meer wilde doen. Maar daar werd Ginny toen niet de dupe van. Wat ik ook probeerde, het werkte niet. Gelukkig viel het niemand op. Alleen haar broer Percy had misschien door dat Ginny niet zo goed in haar vel zat. De leraren hadden in ieder geval niets door, want Ginny kwam gewoon naar de lessen. Maar dat was dan omdat ik haar gewoon letterlijk meesleurde. Ze deed gewoon niets.
    Vandaag was het weer zo een dag, om zeven uur stond ik op en liep naar Ginny bed. Ik liet de wekker naast haar oor rinkelen. Ze draaide zich om en trok de dekens nog hoger op. Ik had geen zin in dit gedoe en trok de dekens weg. Ze keek naar me: ‘laat dat Sisi. Ik wil slapen.’ Zei ze knorrig. ‘Nee, jij moet naar je lessen, dus opstaan. NU!’ Zei ik op een strenge toon. Ze stond mompelend op en kleedde zich aan. Het ging al beter. De laatste dagen kwam ze uit bed als ik het zei. Een tijdje geleden was ik zeker tien minuten bezig om haar eruit te krijgen. Nadat Ginny zich had aangekleed, ging ze weer op bed liggen. ‘Opstaan en meekomen.’ Commandeerde ik. Ze stond op en verwenste me van alles en nog wat. Ik ging er maar niet op in, ik wist toch dat ze het niet zo meende. Ik pakte haar bij haar hand. Ze probeerde zich los te trekken, maar ik hield haar stevig vast. Ik begon haar mee de slaapzaal uit te trekken naar de leerlingenkamer.
    In de leerlingenkamer was alles nog rustig. Ik trok haar mee en liep de leerlingenkamer uit. We gingen naar de grote zaal voor het ontbijt. Ginny stribbelde niet meer tegen en liet haar los. Ze volgde me nu gewoon. Gelukkig, anders zou het te veel gaan opvallen. Tot nu toe had ze me steeds gevolgd, maar morgen zou ze het misschien niet meer doen. ‘Hey Ginny, Sisi.’ Ik keek om en zag Linda, Ginny schrok zo erg dat ze wegrende. Ik rende er weer achteraan. Ik haalde haar snel in en pakte haar vast. ‘Hou toch eens op met dat wegrennen. Er is niemand die je wat aan wil doen.’ zei ik tegen haar. Ze keek me alleen boos terug en probeerde haar arm los te trekken. ‘Hey Ginny, Sisi. Waarom renden jullie weg.? Het was Linda weer. ‘ het Spijt me Linda, Ginny is nogal schrikkerig vandaag. Daar bedoel ik mee dat ze van jou schrok, en daarom rende ze weg. Ik ging achter haar aan om haar tegen te houden.’ Zei ik. Ginny keek alleen boos naar mij en probeerde nog steeds haar arm los te trekken die ik nog steeds vast had. Ik was ook niet van plan om hem los te laten. Want als ik los liet zou ze meteen weer weg zijn. ‘ow, het geeft niet hoor. Ik schrik de laatste tijd ook sneller. Na die aanval weet ik niet meer zo zeker of alles wel veilig is.’ Zei Linda. Ik zag Ginny blik verstarren, ze stopte zelfs met los te komen. ‘Natuurlijk is alles nog veilig, er zullen vast niet meer aanvallen plaatsvinden.’ Zei ik op een vastberaden toon. ‘hoe weet je dat zo zeker?’ vroeg Linda me. ‘Ik weet het niet helemaal zeker, maar als volbloed tovenaar heb je in ieder geval niets te vrezen.’ Zei ik. ‘Hoe weet je dat?’ Vroeg Linda. ‘Dat weet ik gewoon.’ Antwoordde ik geïrriteerd. Linda haalde haar schouders op en liep weg.
    In de grote zaal kreeg ik Ginny zo ver dat ze wat at. Dat was wel nodig, want ze was de laatste tijd wel afgevallen. En als ze niet genoeg at zou ze nog eens als skelet eindigen. We moesten onze boeken nog halen, maar Ginny werkte niet mee. Ze bleef zitten en zei dat ze er niet af zou komen. Ik stond aan haar te trekken totdat ik Professor Anderling verbaasd zag kijken. Ik lachte naar haar en liep alleen weg om onze boeken te halen. Als Ginny deed wat ze zei, zat ze daar straks ook nog. En inderdaad toen ik terugkwam zat ze er nog. Deze keer kreeg ik haar wel zover om op te staan, natuurlijk geheel tegen haar zin. Maar als niets meer hielp kon ik altijd gaan dreigen dat ik naar haar moeder zou schrijven. En dat was iets wat ze niet wilde. De hele dag had ik Ginny op sleeptouw. Ze gaf geen kik, maar aan haar gezicht was te zien dat ze niet blij was. Ik was blij toen we weer in de leerlingenkamer waren. Dan had ik tenminste even rust. Helaas was dat maar van korte duur want ik moest haar nu nog zover krijgen dat ze aan haar huiswerk begon. In de lessen deed ze niets, dus had ze nu alleen maar meer. Soms wilde ik nog wel eens een stuk voor haar schrijven, maar vroeg of laat zouden de leraren erachter komen. En het was alleen maar negatief voor zichzelf.
    ’s Avonds trok ik Ginny mee naar boven. Knorrig ging ze op haar bed zitten en zei niets, ik kon zeggen wat ik wilde. Maar ze deed niets meer. Zelf toen ik dreigde naar haar moeder te schrijven, bleef ze op haar kont zitten. Dit was hetgeen waar ik bang voor geweest was. Ginny luisterde niet meer. Ze bleef koppig als een ezel zitten. Er knapte iets bij mij, het kon me niet bommen hoe Ginny zich voelde. ‘En nou is het genoeg!’ Schreeuwde ik. ‘het kan met niet meer schelen wat er met jou gebeurd Ginny. Je kunt oprotten met je probleem. Je bent alleen maar een grote last. Ik doe niets meer. Je bent gewoon een ondankbare hond. Nu is het genoeg, ik doe het niet meer.’ Bracht ik er half schreeuwend, half huilend uit. Ginny keek verbaasd. Ik stortte me op mijn bed en huilde. Ik hoorde beweging achter me. ‘Het spijt me Sisi.’ Het was Ginny stem. Ik keek om. Ginny schrok van mijn behuilde gezicht. ‘Sisi, ik had niet door wat ik deed. Maar je hebt gelijk, ik ben een ondankbare hond. Ik snap het als je me niet meer als vriendin wilt.’Zei Ginny zacht. ‘Een mens kan vergeven, en voor jou wil ik dat doen, maar dan wil ik wel de oude Ginny terug.’Zei ik. Ginny knikte en lachte me toe, ik lachte terug.



    Re: Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)

    Sam - 26.03.2005, 20:51


    Kasper
    Een paar weekenden later was de eerste Zwerkbalwedstrijd. Zwadderich tegen Griffoendor. Samen met Ginny ging ik erheen, nadat ik zo tegen haar uitgevallen was ging het stukken beter met haar. Ze deed tenminste weer wat, en ik hoefde haar niet de hele tijd op sleeptouw te nemen. Dat was voor mij een enorme opluchting. De wedstrijd was begonnen. De Zwadderaars met hun nieuwe bezems kon je bijna niet volgen, zo snel gingen ze. Griffoendor hield het niet bij, dus Zwadderich scoorde. En zo ging het door. Harry was druk met zoeken, dat was dan ook wel logisch. Want hij was de zoeker van het Griffoendor team. Aan zijn gezicht te zien was hij in volle concentratie. Hij had nu ook een zware last op zijn schouders. Hij was de enige die nu ons team kon redden, als hij de snaai had. Dan zouden we winnen. En anders leden we een verschrikkelijke nederlaag. Het spel zoals het normaal was, werd verstoord door een vreemde beuker. Hij zag er normaal uit, maar hij ging alleen achter Harry aan, waar Harry ook heen ging. De beuker volgde. Alsof het niet erger kon begon het ook nog te heel hard te regenen. Ik verloor Harry, en de andere spelers uit het oog. Ik zag af en toe een rode flits, of een groene. In de verte hoorde ik een fluitje. Het spel was duidelijk stilgelegd, want er steeg een geroezemoes uit de tribune op. Het duurde even, toen klonk er weer een fluitje. De regen was wat minder geworden. En ik zag gelukkig weer de spelers. Maar mijn aandacht was vooral op Harry gericht. Hij vloog alle kanten op en haalde de raarste dingen uit om die beuker te ontwijken. Even bleef hij stil hangen. Te lang, de beuker knalde tegen zijn arm aan. Daarna schoot hij op Draco af. De rest ging heel vlug. Harry vloog in volle vaart op de grond af en stortte neer in het modderige veld. Hij bleef liggen, ik sprong op en liep het veld op, net als andere Griffoendors. In Harry ’s hand zag ik de snaai. We hadden gewonnen, een scheut van blijdschap ging door mij heen. Maar ik werd terug gehaald naar de koude werkelijkheid door een blik op Harry te richten. Ik voelde medelijden, niet een gewone medelijden. Het was gewoon een gevoel. Een gevoel dat ik al eerder had gehad tijdens het gesprek na de verstening van Mevrouw Norks. Een gevoel wat ik eigenlijk steeds had, als ik hem sprak of zag. Professor Smalhart kwam eraan. Ik voelde toen al dat het mis zou gaan. Hij zou die arm wel even genezen. Dat betekende, Harry ’s arm werd botloos. Ja, het was niet meer gebroken. Maar als ik mocht kiezen, had ik liever gebroken botten, dan geen botten. Kasper kwam het nog even erger maken door foto ’s te nemen. Harry had daar duidelijk niet veel zin in. Kasper was ook een van de eerstejaars van Griffoendor. Hij was wel aardig, en ik kon best met hem opschieten, vooral Ginny kon goed met het opschieten. maar die manie om overal foto ’s van te maken. Daar kon ik niet aan wennen.
    De rest van de dag was het feest in de toren van Griffoendor, het was wel jammer dat Harry er niet was. Want het was toch vooral zijn overwinning. Maar zonder botten kun je niet verder, dus was hij afgevoerd naar de ziekenzaal. Ik was graag bij hem op bezoek gegaan. Maar nadat de rest van het team was weggestuurd had ik geen zin meer om te gaan. Ik had niet echt zin om weggestuurd te worden door madame Plijster. Ik ging vroeg naar mijn bed toe. Ik lag nog een lange tijd wakker. Maar viel toch nog in slaap. Het was midden in de nacht toen ik weer wakker schrok. Ik voelde een koude rilling door mij heen gaan. De deur ging open en Ginny kwam binnen. Vreemd, normaal ging Ginny ‘s nachts haar bed niet uit. Ik had geen zin om te vragen waar ze was geweest. Ik was er te moe voor. Het moest maar wachten. Misschien morgen weer.
    Een paar dagen later hoorde ik het nieuws dat Kasper was aangevallen. Ik werd bang. Kasper was aangevallen op de nacht dat Ginny zo laat binnenkwam. Ik vreesde het ergste, maar dat kon toch niet. Ik wilde het niet geloven. Ik haalde het dagboek van Marten weer tevoorschijn en ik schreef: ‘beste Marten, er is weer iemand aangevallen, deze keer een leerling. Ik heb het gevoel dat ik er iets mee te maken heb, en Ginny ook. Wat moet ik nou?’ Er verscheen een hele tijd niets. Ik bleef wachten. Na een paar minuten verscheen. ‘Lieve Sisi, maak je nou niet te veel zorgen. Het zal vast goed komen. Ze zullen gauw de dader pakken, dat is al eens eerder gebeurd. Als ze hun hersenen gebruiken. Dan weten ze het wel.’ ‘zoals je het zegt lijkt het wel of je weet wie het is.’ ‘dat weet ik ook.’ ‘wie is……’ verder kwam ik niet. Hermelien kwam binnen. Ik klapte het dagboek snel dicht en stopte het onder mijn kussen.
    Ik bleef maar denken over het gesprek met Marten. Ik snapte het niet, als de dader al eens eerder was gepakt, waarom pakten ze hem dan niet weer gewoon op. Mijn schoolwerk ging slecht, ik dacht alleen nog aan de geheime kamer. En ik had geen tijd om te vragen wie het was. Dus bleef die vraag maar rondspoken. Wie had hier vijftig jaar geleden op school gezeten, en zat er nu nog steeds ? Gelukkig werd ik afgeleid door een mededeling op het bord. Vanavond om acht uur zo er in de grote zaal een duelleerclub bijeen komen. En iedereen die wilde mocht komen. Samen met Ginny besloot ik om erheen te gaan. Maar eerst moest ik de lessen van die middag nog volhouden. En dat ging dus niet. Sneep was in een slecht humeur en stuurde me bijna meteen de klas uit. Ik moest buiten wachten en me na de les weer melden. En ik moest niet proberen om weg te gaan, want hij zou komen controleren of ik er nog was. Ik stond daar een tijdje toen ik Draco zag komen aanlopen. Hij grijnsde toen hij mij op de grond zag zitten. ‘zo Lupos, eruit gestuurd?’ ‘dat gaat je niets aan.’zei ik op een koele toon. ‘nou wees daar maar blij mee, want dat zal niet het ergste zijn wat je zal overkomen. Er staat nog wat veel ergers gepland.’ Na dit gezegd te hebben liep hij door. Ik vond hem zo vervelend. Waarom zei hij steeds dat er wat ergs ging gebeuren. Ik wilde weten wat.



    Re: Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)

    Sam - 28.03.2005, 13:43


    De Dueleerclub
    Die avond waren Ginny en ik om acht uur in de grote zaal. We waren niet de enige, als het aan mij lag was de halve school komen aanzetten. Ik vroeg me af welke leraar les zou gaan geven, les geven, dat klonk gek. Wie volgde er nou lessen buiten de normale lesuren. Tot mijn grote ongenoegen zag ik dat professor Smalhart binnen komen. Hij gaf de les, en nog erger was dat professor Sneep zijn assistent was. Professor Smalhart begon een heel verhaal over wat een goed idee deze duelleerclub was, en dat hij toestemming had gekregen van Perkamentus. Omdat hij het ook een fantastisch idee vond. En dat Sneep had laten weten dat hij een beetje kon duelleren. En dat hij daarom als assistent hielp. Ik had nu al de neiging om weg te gaan, maar Ginny vond het zo te zien helemaal niet erg dat Smalhart de les gaf. Dus bleef ik maar.
    Smalhart en Sneep zouden een demonstratie geven, hoe je iemand moest ontwapenen in een duel. Ze gingen tegenover elkaar staan. Eerst bogen ze, Sneep hield het op een kort knikje, maar Smalhart deed dit met veel krullerige gebaren. Ik maakte kokhalsgeluiden toen Smalhart dit deed en ik kreeg veel blikken die zeiden dat ik walgelijk was. Ginny moest er om lachen, net als een paar andere leerlingen. Die hadden het waarschijnlijk ook niet zo op Smalhart. Ik kon dit niet aanzien. Smalhart met teveel zelfvertrouwen en Sneep die keek alsof hij Smalhart kon neerknallen. Dus draaide ik me maar om. Ik hoorde een stem expelliarmus roepen. Daarop volgde een enorme knal en een paar gilletjes. Ik keek weer om. Ik zag een omvergeblazen Smalhart, ik hoorde nog steeds gilletjes van meiden die het heel erg voor hem vonden. Ik moest er alleen maar om lachen. Weer kreeg ik boze blikken mijn kant op. Zelfs Ginny vond het niet erg leuk dat ik zo moest lachen. Smalhart was niet haar favoriete leraar, maar dit vond ze niet leuk. Dus hield ik maar weer op met lachen. Smalhart deed alsof er niets er was, hoewel het duidelijk was dat hij verging van de pijn. Daarna werden we in paren verdeeld en we moesten elkaar gaan ontwapenen. Iedereen stond tegenover elkaar, 1, 2, 3 over in de zaal hoorde ik expelliarmus. Omdat ik niet had gekeken hoe het moest knalde Ginny mij overhoop, en lag ik een paar meter verderop. Ik had nog geluk, sommige leerlingen zagen helemaal Zwart, andere hadden een vreemde kleur. En sommige waren zo hard achteruit geblazen dat ze zoveel pijn hadden dat ze maar even langs de ziekenzaal gingen.
    Smalhart vond het toen wel een goed idee om ons te leren hoe we een spreuk moesten pareren. Er zou weer een demonstratie komen. Maar hij durfde het zelf waarschijnlijk niet aan, dus vroeg hij, Simon en Marcel om het voor te doen. Sneep bracht daar met zijn eeuwige gezeur tegenin dat Marcel met de simpelste spreuken grote schade aanbracht. En dat we Simon dan in stukjes naar de ziekenzaal moesten brengen. Ik kende Marcel goed genoeg om te weten dat niet alles helemaal goed ging. Maar ik vond wel dat Sneep een beetje had overdreven. Sneep stelde zelf voor om Harry en Draco naar voren te halen. Smalhart had daar natuurlijk geen bezwaar tegen. Harry Potter, zijn lievelingetjes. Fantastisch idee volgens Smalhart. Ze werden tegenover elkaar gezet. Sneep fluisterde wat in
    Draco ’s oor, en Smalhart deed Harry voor hoe hij een spreuk moest pareren. Dat betekende, laat je stok vallen. Volgens Smalhart zelf was zijn stok een beetje opgewonden. Harry en Draco gaven een kort knikje. Daarop schreeuwde Draco: ‘Serpina’ er vloog een zwart slangetje uit zijn stok. Het gleed op Harry af. ‘Ik zal het wel opruimen:’ Zei Sneep. ‘nee, laat mij maar even”zei Smalhart weer. Waarop hij een spreuk uitsprak. De slang vloog een paar meter de lucht in, en landde een paar meter verderop. Boos keerde de slang zich nu tegen Joost. Ik schrok ervan en wilde iets doen. Maar wat doe je tegen een slang. De slang was nu vlak voor Joost, hij ging omhoog, klaar om aan te vallen. Toen brulde Harry iets, het klonk als Gesis, maar als de vertaling kwam het in mijn hoofd. ‘Afblijven!’ Dat was wat Harry zei. De slang zakte terug. Iedereen verstijfde. Sneep kwam naar voren en liet de slang met een simpele spreuk verdwijnen. Hij keek Harry aan. Joost keek naar Harry en Schreeuwde: ‘wat denk je wel dat je aan het doen bent?’ Ik zag Harry verbaast kijken, hij wilde iets zeggen. Joost stormde de zaal uit. En Ron trok Harry mee de zaal uit. Ik wist niet wat het te betekenen had. Ik wist alleen dat het niet goed zat, zoals die eenhoorn zei, alleen Zalazar Zwadderich en zijn erfgenamen kunnen met slangen praten. Smalhart kondigde aan dat het wel genoeg was voor vandaag. Iedereen vertrok. Ik zocht Ginny, maar ze was weg. Ik hoopte diep in mijn hart dat er geen aanval zou plaatsvinden. Want dan zou mijn vermoeden nog sterker worden. In mijn eentje liep ik terug naar de leerlingenkamer. Ik had geen idee meer wat ik nu moest beginnen. Het was allemaal ook zo vreemd. Hoewel ik had kunnen weten dat Harry met slangen kon praten, hij hoorde immers ook die stem. Toen kwam de vreselijkste gedachte in mijn op. Harry en ik verstonden die stem, Harry kon met slangen praten, dat zou kunnen betekenen dat ik ook met slangen kon praten. En dat bracht mij bij de conclusie dat ik misschien wel een van Zwadderich ’s erfgenamen was.
    De volgende dag liep ik met Ginny door de gangen, we waren op weg naar de bibliotheek. We hadden namelijk nog veel huiswerk te doen. Ik keek even de andere kant op, omdat ik dacht dat iemand mij riep. Toen ik weer terug draaide was Ginny weg. Ik bleef staan en keek om me heen. Er was geen spoor van Ginny. Er was ook niemand in de gang dus kon ik moeilijk vragen of iemand haar had zien langskomen. Met het idee dat het gewoon een grap was liep ik door naar de bibliotheek. Ik zat er al een tijdje en Ginny was er nog steeds niet. Ik begon me ongerust te maken. Toen ik mijn huiswerk voor bezweringen af had besloot ik eens te gaan kijken of Ginny weer terug in de toren was. Ik sloeg een gang in en bleef staan. Op de grond zag ik een versteende Joost liggen, en in de lucht hing een zwarte rokerige Henk. Ik had het gerucht gehoord dat Harry de erfgenaam van Zwadderich was, dat geloofde ik niet. Maar ze zeiden ook dat Joost bovenaan zijn lijst stond. Ik hoopte dat het gewoon toeval was. Doordat ik zo in gedachten zat hoorde ik de naderende voetstappen pas toen ze stil stonden. Ik keek geschrokken op en zag Harry staan. Even verbijsterd over het feit dat Joost en Henk er zo uitzagen. Hij keek geschrokken naar mij. Hij zocht een uitweg, ik wilde het net zeggen dat ik het niet had gedaan toen Foppe uit de muur schoot. Omdat Foppe met zijn rug naar mij toe hing zag hij alleen Harry. In Harry ’s gezicht las ik angst. Op vol volume schreeuwde Foppe:’weer een aanval, Geen mens en Geest zijn meer veilig.’ Harry verbleekte toen de deuren opengingen en leerlingen naar buiten stroomden. Ik schrok me ook rot, maar niemand lette op mij. Het werd druk en ik verloor Harry en Joost uit het oog. Ik zag alleen nog een stukje van Henk en van Foppe die daar boven irritant aan het doen was. Ik hoorde de stem van professor Anderling. Ze stuurde Foppe weg, ik zag hem achteruitzoeven. En hij verdween. Ik hoorde Anderling nog wat zeggen, maar dat verstond ik niet. Wel zag ik dat Henk bewoog, en ik hoorde een zoemend geluid. Iets later begonnen de leerlingen zich op te lossen. Het leek alsof er niets was gebeurd op deze plek. Het was stil. Ik liep weg van deze plek, terug naar de slaapzaal.
    ’s Avonds pakte ik het dagboek weer uit de la, Ginny had ik nog niet gezien. ‘Lieve Marten, weer een aanval. Deze keer Joost en Henk ons afdelingsspook.’ ‘dat meen je toch niet Sisi, dat kan toch niet?’ ‘Jawel Marten, het is zo. Het ergste is dat ik Ginny verdenk van de aanvallen, ze verdwijnt af en toe opeens, en iets later heeft er een aanval plaatsgevonden.’ ‘echt Sisi, maar hoe kun je vriendin van zoiets verdenken. Het is niet niks hoor.’ ‘Ja, ik weet het. Maar alsjeblieft, zeg het niet tegen haar. Het is gewoon een gevoel wat ik heb. Veel mensen denken juist dat Harry de erfgenaam is en de aanvallen pleegt. Hij kan namelijk met slangen praten. Maar dat kan ik als het goed is ook. Want net als hem hoor ik die rare stem. Maar hij is het niet, dat weet ik zeker.’ ‘ het is goed Sisi, maak je nou niet druk. Ik zal Ginny ook niet vertellen over jou verdenking. Maar denk wel na voor je haar openlijk beschuldigd. Het kan je vriendschap kapot maken. En ik denk niet dat Ginny het is. Ik ken har al lang en ze verteld bijna alles aan me. En niets wijst erop dat ze iets met die aanvallen te maken heeft.’ Ik legde het dagboek weg. Ik wist opeens niet meer zo zeker of Ginny de aanvallen had gepleegd. En Marten had gelijk, het zou onze vriendschap kapot kunnen maken. Ik besloot het nog maar voor mezelf te houden, voorlopig hoefde Ginny, en de anderen er niets van te weten. Ik zal haar wel in de gaten houden, dan kan ik er misschien achter komen of ze er iets mee te maken heeft. Maar ik moet toch eerlijk toegeven. Ze gedraagt zich nogal raar de afgelopen tijd. Maar misschien lag het gewoon aan het feit dat ze bang was, bang voor nog meer aanvallen.



    Re: Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)

    Sam - 29.03.2005, 17:21


    Hulp!
    De volgende ochtend merkte je veel van wat er gebeurd was de vorige dag. In de gangen praatte iedereen erover. Ook Ginny raakte niet uitgepraat. In de grote zaal leek het wel of ik gek werd. De zwadderaars zaten er grapjes over te maken en de andere afdelingen keken de hele tijd richting Harry. Want iedereen had het idee dat Harry de erfgenaam van Zwadderich was, en dat hij alle aanvallen had gepleegd. Ook gingen er geruchten rond wie er nu bovenaan de lijst stond. ‘Hé Sisi, luister je wel” ik keek om, het was Ginny geweest die het zei. ‘Sorry, wat is er?’ Vroeg ik. ‘ Geloof jij dat Harry de erfgenaam van Zwadderich is?’ Vroeg Ginny weer aan mij. ‘Ik weet het nog zo net niet, ik…. Ehh…. Laat maar.’ ‘Wat is er? Vertel op?’ Ginny keek me gretig aan. Ik schudde mijn hoofd. Dit was iets wat ik nog voor me zelf wilde houden. Ik had het al aan Harry verteld, en dat vond ik genoeg. Ginny bleef toch doorzeuren, ik werd er gewoon gek van. De hele dag door vroeg ze erom. Soms midden in een gesprek, ze hoopte dan dat ik niet oplette. Maar helaas voor haar lette ik maar al te goed op mijn woorden. Gelukkig kon ik ‘s middags even aan haar ontkomen. Toen ze niet keek was ik naar buiten geglipt. Helaas hield het Gepraat over de aanval niet op.
    Ik liep richting de geheime gang achter het wandkleed. Ik wilde even alleen zijn. Zuchtend ging ik zitten. Ik dacht na over de gebeurtenissen. Dat deed ik wel vaak. Ik snapte het gewoon niet. Wat kon mensen verstenen, en wie zou dat willen? Ik werd uit mijn gedachten geroepen door een treiterende stem. Ik keek om een hoekje van het wandkleed. Daar stond Draco, iets daarachter zag ik Harry, Hermelien en Ron. Ik hoorde Draco zeggen;’ow alsjeblieft grote heerser, versteen mij niet. Ik zal alles voor u doen.’ daarna lachte hij en zijn twee al even vreselijke vrienden Korzel en Kwast deden mee. Harry werd boos, en Ron en Hermelien probeerden hem te sussen. Ik stapte achter het wandkleed vandaan. ‘Hé Draco, zou je, je grote mond eens even willen houden. Ik wil namelijk graag wat rust.’ Schreeuwde ik. Draco draaide zich om en grijnsde. ‘Zo, moet jij je vriendje komen redden. Onze grote heerser kan het niet alleen aan. Zo blijkt.’ Hierom moest hij weer lachen, en zijn vrienden hinnikten mee als een paar verkouden paarden. Maar er lang duurde het niet. Want iets later had ik al een Vloek op hen afgestuurd. Hierdoor konden ze niet meer normaal lopen. Mijn vloek had een verent effect. Bij iedere stap vlogen ze de lucht in alsof ze op een paar springveren stonden. Draco wierp een woedende blik naar mij en probeerde de spreuk op te heffen. Met het effect dat het alleen maar erger werd.
    Ze waren algauw uit het zicht verdwenen. Ron en Hermelien keken me aan. Dat hadden ze al gedaan van het moment dat Draco het woord ‘Vriendje’ had gezegd. Ik wist wat ze dachten. Ik draaide me om en liep snel weg. Pas toen ik een paar verdiepingen verder was stopte ik met lopen. Ik ging zitten, ik wist dat nu ik was weggelopen, ze Harry alleen maar meer vragen zouden stellen. En hij het in zijn eentje moest redden. Dat was niet erg eerlijk van mij. En ze konden het weglopen zien als een bekentenis. Het bleef door mijn hoofd spoken. Maar ik had geen zin om terug te gaan. De middag bleef ik daar zitten. Ik denk dat ik ook even in slaap was gevallen, want toen ik weer op mijn horloge keek zag ik dat het al ruim tijd was om naar de grote zaal te gaan voor het avondeten. Daar trof ik Ginny weer, ze vroeg zich af waar ik was geweest. Eerst wilde ik de vraag negeren, maar toen Ginny door bleef vragen gaf ik toch maar een antwoord. ‘ik ben overal en nergens geweest. Dat betekent dat ik gewoon wat heb rondgelopen.’ Ginny was niet erg tevreden met dit antwoord, maar vroeg niet meer door over vanmiddag. Nu wilde ze weer weten wat ik vanochtend nou wilde zeggen. ‘Dat is een geheim, en als ik het vertel is het geen geheim meer.’zei ik een beetje boos. ‘Nou, ik heb jou toch ook mijn geheim laten zien.’ Antwoordde ze nu weer boos terug. ‘Ja, jij koos ervoor het te vertellen, en ik kies ervoor het niet te vertellen.’ Antwoordde ik. Na deze woorden stond Ginny op en ze liep weg. Ik had even medelijden met haar, omdat ik zo stom had gedaan. Maar ze kon toch niet verwachten dat ik alles gewoon vertel. Sommige dingen moeten gewoon geheim blijven.
    Na het eten liep ik de grote zaal uit, ik had geen zin om naar de Leerlingenkamer te gaan. Want daar zou ik Ginny waarschijnlijk zien, en daar had ik even geen zin in. Dan zou ze weer boos doen, of door gaan vragen. En ik daar nu geen behoefte aan. Ik had net besloten een bezoekje aan de uilenvleugel te gaan brengen toen ik een hand op mijn schouder voelde. Ik keek om, recht in het gezicht van Harry. ‘kom even mee.’zei hij. Hij wachtte niet op een antwoord, maar pakte gewoon mijn hand en trok me mee naar buiten. Het was al donker buiten. Hij trok me mee naar een van de muurtjes en ging daar zitten. Ik ging naast hem zitten. Hij keek me stil aan. Ik zei niets, want ik verwachtte dat hij wat tegen mij wilde zeggen. Het bleef minutenlang stil. We wachtten allebei af. Ik rilde, het was niet echt koud. Maar toch ook weer wel. ‘de sterren zijn mooi’ zei Harry zo plotseling dat ik even schrok. En haast van het muurtje viel. Hij moest er om lachen. Ik fluisterde ‘ja, dat is zo.’ ‘ik wil je wat vragen, mag dat?’Vroeg hij. Ik bleef stil en keek hem afwachtend aan. ‘Waarom nam je het voor me op toen Malfidus zo stom stond te doen?’ ik bleef stil en dacht na, waarom deed ik dat eigenlijk. Gewoon een reactie, of had ik nog een andere reden. Ja, ik had nog een andere reden. Ik zuchtte, en schudde mijn hoofd en zei toen; ‘omdat ik iedere keer als ik jou zie een speciaal gevoel krijg. Ik kan het nog niet plaatsen. Maar ik denk dat, dat de grootste reden was.’ Hij keek me aan en vroeg ‘was er dan nog een reden?’ ik knikte, deze reden was nogal simpel:’Draco is zo een grote kwal, en ik zet hem graag op zijn nummer.’ Harry knikte ‘ja, dat is natuurlijk zo. En om eerlijk te zijn, ik voel ook iets wat ik niet kan beschrijven’.
    We bleven zitten. Het bleef weer stil ‘geloof jij dat ik de erfgenaam van Zwadderich ben?’Vroeg Harry plots. Weer schrok ik op. ’nee, zodra jij de erfgenaam van Zwadderich bent, ben ik het ook.’ Harry keek me vragend aan. ‘Oké, ik leg het uit. Allebei horen wij een stem, en die lijkt veel op het gesis van een slang. Toen jij tegen die slang sprak op de duelleerclub verstond ik je gewoon en ook dat leek op het gesis van een slang. Dat betekent dat ik slangen kan verstaan. En jij dus ook. En omdat jij dan ook meteen de Gave van het spreken met slangen bezit. Zal ik dat ook hebben. Dus, je snapt het wel.’ Harry staarde naar me, en knikte. ‘Zo had ik het nog niet bekeken. Je zou wel eens gelijk kunnen hebben. We zijn allebei een sisseltong.’zei Harry. ‘een sisseltong?’Vroeg ik. Harry lachte; ‘ja, zo noemen ze het als je met slangen praat.’ Ik knikte, weer trok er een rilling door me heen. Harry schoof naar me toe en legde een arm om me heen. Meteen voelde ik een warme stroom door me heen gaan. Ik leunde iets tegen Harry aan en legde mijn hoofd op zijn schouder. Ik voelde me veilig en warm.
    ‘Harry, zullen we even ergens anders heen gaan, als er nu iemand naar buiten komt ziet hij ons zo.’ Zei ik. Harry knikte. We stonden op en begonnen een stukje te lopen. Zijn arm zat nog steeds om mijn schouder. Het gaf me een veilig gevoel. Net als een moeder die haar armen beschermend om een kind slaat, maar dan anders. Uit het zicht van het kasteel gingen we in het gras zitten. Het was een beetje vochtig, maar dat maakte niet zo veel. Ik zat tegen Harry aan. ‘kijk Sisi, dat daar is mars. Vanavond is hij wel heel duidelijk.’zei Harry. Ik keek omhoog. ‘Waar dan, ik zie hem niet.’ Zei ik. Harry wees omhoog, ik volgde zijn vinger.

    ‘ow, daarzo. Ik keek meer naar rechts. Hij is inderdaad erg helder vanavond. Wat zou dat betekenen.’ Vroeg ik. ‘Weet ik niet, het kan goeds zijn, maar ook iets kwaads.’ Antwoordde hij. Ik Knikte. ‘Sisi, weet jij wat Draco bedoelde met ‘Moet je, je vriendje redden’. Ik keek even om en schudde mijn hoofd. ‘nee, dat weet ik niet. Maar zullen we terug gaan, straks gaan mensen nog wel wat bij dat woord denken.’ Harry knikte en stond op, samen liepen we weer terug naar de leerlingenkamer.



    Re: Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)

    Sam - 30.03.2005, 19:45


    Het geheim
    De volgende paar weken hield ik Ginny goed in de gaten, nog steeds spookte het feit door mijn hoofd dat zij ook iets met de aanvallen te maken had. De laatste weken voor kerst ging het goed. Ik raakte Ginny wel eens kwijt, maar gelukkig vonden er geen aanvallen plaats. Dat gaf mij weer wat hoop. En ik kon natuurlijk niet altijd als een hondje achter haar aan gaan lopen. Dat zou te veel opvallen. En dat moest juist niet, want als Ginny doorkreeg dat ik haar in de gaten hield. Kon dat tot problemen leiden. Het was wel een raar idee, als Ginny de erfgenaam van Zwadderich was. Waarom was ze dan ingedeeld bij Griffoendor. Maar ik dacht weer aan de woorden van professor Perkamentus. ‘‘Een slechte tovenaar hoeft niet van Zwadderich te komen, het kan net zo goed een Griffoendor zijn.’’ Het maakte dus niet uit bij welke afdeling ze zat. Alleen als ze een erfgenaam van Zalazar Zwadderich was, was het toch logisch dat ze dan bij Zwadderich ingedeeld zou worden. Iets klopte hier niet. Maar er vonden geen aanvallen meer plaats. En daardoor raakte ik er toch steeds meer van overtuigd dat ze er niets mee te maken had. Gelukkig had Ginny niet gemerkt dat ik haar verdacht van de aanvallen. En Marten had zich dus ook aan zijn woord gehouden, hij zou het niet tegen Ginny zeggen. En dat had hij dus ook niet gedaan. Ik was er blij om, mijn verdenkingen verdwenen.
    Een van de laatste dagen voordat de kerstvakantie begon zwierf ik door de gangen. Ik had niets te doen. Per toeval kwam ik weer in de gang waar mevrouw Norks was aangevallen. De letters gloeiden op de muur, nog steeds had geen van de leraren de spreuk gevonden om het eraf te halen. Dit was het begin geweest van al die ellende die we hier op Zweinstein meemaakten. Ik hoorde geluiden, even was ik bang dat het werd die vreselijke stem was. Maar dat verdween, deze geluiden leken helemaal niet op gesis. Ik spitste mijn oren. Het geluid kwam uit de meisjestoiletten. Ik werd nieuwsgierig en liep richting de deur van de toiletten. Liever ging ik niet naar binnen, want Jenny spookte hier rond. En ze kon nog wel eens vervelend zijn. Ze had niet voor niets de bijnaam, Jammerende Jenny. Ik opende de deur op een kier. De stemmen kwamen duidelijk uit een van de hokjes. Ik vind een aantal woorden op: week…. Klaar….Wisseldrank….Kerst. Ik duwde de deur verder open. Hij kraakte, meteen stopte de stemmen. Ik zag dat een van de deuren op een kier open ging. Ik keek recht in een paar ogen. Ik schrok en wilde wegrennen, maar toen kwam Hermelien uit het hokje. Hermelien riep: ‘Stop, niet weggaan.’ Ik bleef staan. Hermelien gebaarde dat ik verder naar binnen moest komen, zachtjes sloot ik de deur achter me. Achter Hermelien zag ik nog twee paar ogen uit het hokje staarden. Ik liep iets dichterbij. De ogen hadden gezien dat ik ze zag, want ze verdwenen weer. ‘Wat doen jullie hier?’Vroeg ik. ‘Jullie?’Vroeg Hermelien ‘Ja jullie’ ik wees naar de ogen die weer naar mij gluurden. Hermelien keek om, ze schudde haar hoofd. Ze gebaarde dat de ogen maar tevoorschijn moesten komen. Ron en Harry stapten uit het hokje. Allebei hadden ze een kop als een boei. ‘Zo, wat zijn jullie hier aan het doen?’ Vroeg ik. ‘Geheim.’ Antwoordde Hermelien. ‘Zeg op, anders kan ik het gaan melden hoor, Jongens in de meisjes toiletten. En natuurlijk ook over die wisseldrank.’ Zei ik. Ik bedoelde het als een grapje, maar zo vatte Ron het niet op. Hij keek geschrokken en zei toen boos: ‘Jeetje, je lijkt op Percy. Die let ook zo op de regels.’ Je kunt bij mij veel zeggen, maar ik trek me dus niet aan van de regels. Regels zijn er om overtreden te worden. En dit pikte ik dus niet, ik draaide me om en stormde het toilet uit. Als ze wilden dat het verteld werd, dan vertelde ik het wel. Maar ik was het toch niet echt van plan. Waarom zou ik?
    Ron, Harry en Hermelien liet ik achter. Al gauw hoorde ik voetstappen achter me. Ik probeerde ze kwijt te raken. Maar ze kwamen dichterbij. Toen ik even achterom keek zag ik Harry. Toen hij mij zag ging hij nog Sneller. Ik probeerde harder te rennen, veel zijweggetjes te nemen en hem af te schudden. Maar hij bleef mij volgen. Hij kwam heel dichtbij en pakte me bij mijn arm. Ik werd gedwongen te stoppen met rennen. Ik schudde me arm los en keek hem boos aan. Binnen in mij realiseerde ik me dat ik boos op Ron, Hij maakte die opmerking. Ik was niet boos op Harry. Dus keek ik maar weer normaal. Ik had Harry nog nooit zo goed bekeken. Maar nu wist ik aan wie hij me deed denken. Hij deed me denken aan die man, die ook in mijn ketting zat. Het was de foto van de man met kort zwart haar dat alle kanten op stond. En Harry had net zo een zwarte bril als die man. Ook merkte ik nu pas dat Harry maar een klein stukje groter was dan mij. Hooguit vijf centimeter.
    ‘jij geloofd zeker dat ik de erfgenaam van Zwadderich ben?’ Ik keek op. ‘Hoezo?’Antwoordde ik. ‘je kijkt alsof ik iets vreselijks ben.’zei Harry. ‘Ow, dat bedoel ik niet zo, je deed me gewoon aan iemand denken.’ ‘oké, Sisi beloof me dat je aan niemand verteld wat je net hebt gehoord of gezien. En wat denk je nou, geloof je het.’Harry keek me serieus aan. ‘Ik was niet van plan om het te vertellen, dus beloof ik het niet verder te vertellen. En ik geloof niet dat jij Zwadderich ’s erfgenaam bent. En hoe jij die slang neerhaalde vond ik cool.’zei ik hem. ‘Verstond je het dan?’ Ik keek hem beledigd aan, je kon nog eens om bevestiging vragen van iets. Maar het feit dat hij was vergeten wat ik hem steeds had toevertrouwd, dat ging me toch net iets te ver. Ik keek hem nog een recht in de ogen. Hij kleurde rood en stamelde;’Owja, dat had je al een verteld. Het spijt me, ik was het even vergeten.’ Hij kleurde nog roder toen hij me in de ogen keek. Ik begon te lachen. Op dat moment kwamen ook Ron en Hermelien aan, ze hadden ons gevonden. Ze zagen een Rood gekleurde Harry, en een lachende mij. Doordat Ron en Hermelien elkaar verbijsterd aankeken moest ik alleen nog maar harder lachen. Wat voor Harry en mij een weet was, was voor hen een vraag.


    Kerstprobleem
    De laatste dag voor de kerstvakantie begon ik mijn spullen pas in te pakken. Ik had zin om weer een naar Remus te gaan. Ik had hem nu al bijna vier maanden niet gezien. Ik was al bijna klaar toen Linda binnenkwam. Ik moest naar Perkamentus kantoor komen. Zuchtend deed ik mijn hutkoffer dicht en stond ik op. Waarom wilde Perkamentus juist nu dat ik kwam. Toen ik aankwam zag ik de man die familie van mij zou zijn, uit het kantoor van Perkamentus komen. Hij zag er nog steeds even arrogant uit. Perkamentus zelf volgde, hij keek een beetje droevig. Maar hij glimlachte wel even toen hij mij zag. Ik vroeg hem waarom ik moest komen. Perkamentus schudde zijn hoofd alleen maar. ‘je zult morgen je grote vriend kwijtraken.’zei de man. ‘wat, hoezo? En wie bent u eigenlijk?’vroeg ik hem. ‘ik ben Lucius Malfidus, je kent mijn zoon Draco neem ik aan.’antwoordde hij. Ik knikte en mompelde:’wie kent die vreselijke kwal nou niet.’ Lucius keek me aan alsof hij het had gehoord. Ik probeerde een glimlach te voorschijn te toveren, maar dat ging niet zo goed als ik gewild had. ‘Siria’ begon Perkamentus ’Ik wil dat je hier morgenochtend om acht uur staat.’ Ik knikte. Lucius grijnsde, ik walgde van hem. Smalhart was nog beter, en dat wil heel wat zeggen. Lucius groette en liep weg. Perkamentus stond nog even stil en draaide zich toen ook om. Hij liep weer naar binnen. Ik bleef alleen achter.
    Ik bleef nog even staan, ik had gedeeltelijk door wat er morgen zou gebeuren. Lucius zei dat ik mijn grote vriend kwijt zou raken. Ik wist zeker dat hij Remus bedoelde, en ik zou hem kwijtraken. Hoe zou hij dat bedoelen. Zou Remus gedood worden, of gevangengezet. Nee, dat was het niet. Ze zouden weer gaan beslissen waar ik mijn leven door ga brengen. En dan was ik hem zeker kwijt. Lucius had zeker weten bezwaar ingediend. Zou dat soms de verrassing zijn waar Draco het steeds over had gehad. Ik kreeg nu nog een grotere hekel aan Draco. Ik balde mijn vuisten en als hij hier was, had ik hem zeker neergeslagen. Maar wat had Perkamentus er mee te maken? Vroeg ik me opeens af. Hij had er eerst niets mee te maken, en nu blijkbaar wel. Dat snap ik niet. Ik zuchtte, waarom was juist mijn leven zo ingewikkeld. Als je denkt dat je alles op orde hebt komt er weer een probleem langs. Ik begon weer terug te lopen naar de leerlingenkamer. Toen ik op de vijfde verdieping was hoorde ik iemand mijn naam roepen. ‘Zo, Lupos. Heb je als gehoord over die verrassing waar ik je al een tijdje Hints over gaf.’ Ik draaide me om en zag Draco staan. Hij ging verder:’En Lupos, ben je nu boos? Weet je, eigenlijk moet ik je Zwarts noemen, toch?’ ‘Houd je kop Draco’ schreeuwde ik terug. ‘Ow gossie, Zwarts wordt boos. ‘Draco lachte. ‘Als je me nog een keer zo noemt moet je de gevolgen zelf ondervinden!’zei ik. ‘welke gevolgen? Ga je me vervloeken Zwarts?’ Draco had nauwelijks zijn zin afgemaakt, of ik had mijn toverstok getrokken en vuurde een salvo van vloeken op hem af. Toen ik stopte had hij Varkensoren, een kattenstaart. Ook zat zijn gezicht onder de puisten, sommige waren groen. En hij braakte slakken. En zo had hij nog wat dingetjes. Ik draaide mezelf snel om. Van dat walgelijke gezicht moest ik zelf bijna overgeven. Ik wist ook dat dit mij in grote problemen kon brengen. Maar eigenlijk zat ik al in grote problemen. Dus veel erger kon het niet worden. Draco rende weg. ‘en als je me nog eens zo noemt, dan vervloek ik je nog veel erger.’ schreeuwde ik Draco achterna. Ik zag Draco ’s bange gezicht, triomfantelijk wandelde ik terug naar de afdelingskamer. Ik had mijn gevoelens voor Draco eruit gegooid, en dat voelde een stuk beter.
    Ik wilde even met Ginny praten over morgen, maar in de leerlingen kamer zag ik haar niet. Harry zat er wel, ik liep naar hem toe om te vragen of hij haar had gezien. Hij schrok op toen ik hem aansprak. ‘Heb je Ginny gezien?’ Vroeg ik hem. Hij schudde zijn hoofd: ‘hoezo dan, is het belangrijk?’ Vroeg hij aan mij. ‘ik wilde gewoon even met haar praten, niets bijzonders?’ Antwoordde ik. ‘zo klinkt het niet, is het iets wat je ook met mij kunt bespreken?’vroeg Harry. Ik schudde mijn hoofd en zuchtte: ‘misschien wel, maar niet hier.’ Harry knikte ‘waar dan?’vroeg hij. Ik haalde mijn schouders op. ‘Boven?’Vroeg ik hem. Hij haalde zijn schouders ook op. ‘als jij denkt dat het daar kan.’ Hij stond op en volgde me naar boven. We gingen naar de slaapzaal van de jongens. Want zoals het was konden jongens niet naar de slaapzaal van de meiden. Ik zakte op Harry ’s bed neer. Hij ging naast me zitten. ‘nou kom op, wat is er?’Zei hij. Ik keek hem aan. ‘Mijn vader, hij…… hij zit in de gevangenis. En…. Ik….ehh….Ik……ik woon nu bij mijn peetvader. Maar misschien morgen niet meer. De eerste dag dat ik hier op Zweinstein was, toen ik tegen jou en Ron aanbotste. Toen hadden ze dat besloten. Dat ik bij mijn peetvader mocht wonen. Eigenlijk besloten ze eerst dat ik bij Lucius Malfidus moest wonen. Maar omdat ik er tegenin ging, mocht ik bij Remus blijven.’ Vertelde ik. ‘meen je dat echt, moest je naar de Malfidussen?’Vroeg Harry verbijstert. Ik knikte: ‘Maar morgen zal het weer veranderen. Lucius zal wel beklag hebben gedaan.’ Ik bleef stil. Harry legde een arm om me heen. ‘hou je veel van Remus?’ Vroeg hij. ‘het is de beste peetvader die je kunt hebben, en ik wil hem niet kwijt.’antwoordde ik. ‘wat moet ik nou doen?’Vroeg ik half huilend aan Harry. Hij dacht even na. ‘blijf gewoon jezelf.’was zijn antwoord. Ik knikte. ‘bedankt’ zei ik zachtjes. Mijn blijdschap over wat ik Draco had aangedaan was verdwenen. Het leek wel of het nu pas goed tot me doordrong wat er morgen ging gebeuren. Ik zou Remus definitief kwijtraken, en ik zou bij de Malfidussen moeten wonen. Tot ik oud genoeg was om voor mezelf te zorgen. Er viel af en toe een traan over mijn gezicht. We zaten daar even, ‘ik moet weer verder met mij huiswerk, goed?’vroeg Harry. Ik knikte en stond op. Samen liepen we weer terug naar beneden. Het gaf toch een goed gevoel dat ik het iemand had vertelt.
    De volgende ochtend stond ik om acht uur bij het kantoor van Perkamentus. Hij zag er nog wat slaperig uit. Ik bekeek hem, er klopte iets niet. Ik keek nog eens goed, het waren zijn kleren. Lachend wees ik hem erop dat hij twee verschillende sokken en twee verschillende schoenen aan had. Slaperig keek hij naar beneden. En daarna naar mij. Hij pakte zijn toverstok en mompelde wat. Een kleine plof en het klopte weer. Twee de zelfde sokken en schoenen. Hij haalde een flesje uit zijn zak. ‘dit is een viavia.’ zei Perkamentus. Ik knikte en pakte het vast. Er gebeurde nog niets. Perkamentus keek op zijn horloge. 10…5…1. Ik voelde een ruk aan mijn armen. En iets later waren we in een gang, het was erg klein. Het was zeker niet zo een bijeenkomst als de vorige keer. Deze gang leek wel op de gang van een gewoon huis. De persoon die hier woonde had een slechte smaak. Alles was bruin. En smerig, er was hier in geen tijden schoongemaakt. De deur ging open, in de deuropening stond Cornelis Droebel. ‘ah, daar zijn jullie, ik dacht toch even dat jullie het vergeten waren.’ Zei hij.
    Binnen in de woonkamer waren verschillende mensen. Ik zag een aantal rechters, Topper was er helaas niet. Lucius was er, en natuurlijk was Remus er. Ik rende op hem af en gaf hem een dikke knuffel. Ik was blij hem weer te zien. Ik hoorde een bekende stem. Ik keek rond, daar was Topper. Hij zat op de lamp. Hij was er dus toch wel. Hij vloog naar beneden, en kreeg een dikke kus van mij. Droebel liep naar voren en riep; ‘oké, we zijn er allemaal, ga alsjeblieft even zitten.’ Hij pauzeerde. Iedereen zocht een stoel en ging zitten. Iedereen keek naar Droebel. Ik ook. ‘oké’ vervolgde hij. ‘we zijn hier weer bijeengekomen om nogmaals te kijken naar de beslissing die wij een tijdje geleden hebben genomen. Lucius heeft mij erop gewezen dat hij voor Siria niet helemaal veilig is om bij Remus te wonen, misschien kun je het zelf even vertellen.’ Droebel eindigde en keek naar Lucius. Lucius stond op en begon te praten: ‘inderdaad heb ik Cornelis erop gewezen dat het niet veilig is om Siria bij Remus onder te brengen. Dit zeg ik niet uit eigenbelang, maar uit het belang van Siria zelf. Ze is nog erg jong, en ze heeft zelf waarschijnlijk niet door aan welk gevaar ze zich blootstelt. Dus heb ik voorgesteld om nog een bijeen te komen om dit geval na te denken.’ Lucius stopte. Ik vond het allemaal maar erg overdreven. Ik zou niet weten aan welk gevaar ik me blootstel, dat wist ik maar al te goed. ‘juist, dat vind ik ook. We moeten hier nog eens over na denken. Het is te gevaarlijk om haar bij Remus te laten.’ Zei Droebel. Ik stond op en keek naar Droebel en zei op een eigenwijze toon: ‘Volgens mij komt het grootste gevaar op dit moment van Zweinstein, en niet van Remus.’ Perkamentus en Remus moesten een beetje lachen, maar Droebel keek alsof hij daar liever niet aan herinnerd werd.
    Droebel vervolgde snel: ‘ik zou de rechters graag willen vragen om naar de kamer hiernaast te gaan voor overleg.’ De rechters stonden op en liepen richting de deur. ‘Wacht even!’Zei Perkamentus. Droebel en de rechters keken om. ‘Jullie vergeten het toch niet hè?’ ‘Natuurlijk vergeten we het niet. ’ zei Droebel op een toon alsof hij geïrriteerd was. De rechters liepen de andere kamer binnen en Droebel ging erachteraan. Ik begon me weer eens te vervelen. Dus begon ik maar weer met Topper te praten. We hadden na die paar maanden nog heel wat bij te kletsen. ‘hoe gaat het met Nacht, ben je al naar hem toe geweest?’ Vroeg ik hem. ‘ Ja, natuurlijk. Dat had ik toch beloofd. Hij miste je, eerst had hij gedacht dat je boos op hem was omdat hij toen was weggegaan. Maar na een tijdje had hij wel door dat je weg was. Het gaat overigens heel goed met hem. Ik sprak hem laatst nog. Als hij kon kwam hij wel een keer op bezoek, maar hij heeft het momenteel nogal druk.’ Antwoordde Topper. Ik knikte naar Topper. Ik was blij met dit nieuws. Hierna begon ik Topper te vertellen over Zweinstein. Hij vond het prachtig wat ik allemaal vertelde. Hij bleef maar doorvragen over Zweinstein. En hoewel ik er al een tijd was. Ik kon niet op al zijn vragen antwoord geven. Maar veel kon ik hem wel vertellen. Over alles wat ik had meegemaakt, gezien en gehoord. Ook vertelde ik hem over de aanvallen, en ik vroeg zijn mening. Hij vond dat iedereen er maar weg moest blijven. Sluiten die boel. En de lessen ergens anders voortzetten. Hier was ik het niet mee eens. Zweinstein is Zweinstein, met of zonder aanvallen. En dat moet zo blijven.
    Na een half uur verschenen Droebel en de Rechters weer. Droebel keek niet erg blij. Dit gaf mij weer een beetje hoop. Want aan zijn taalgebruik had ik wel gemerkt dat hij liever wilde dat ik bij Lucius ging wonen, of in ieder geval, weg bij Remus. Hij dumpte me waarschijnlijk liever weer in een weeshuis dan dat ik bij Remus woonde. De eerste rechter stond op en zei: ‘het spijt ons dat het zolang duurde, maar we hadden een klein verschil van mening.’ Hij pauzeerde en keek rond. Een klein verschil van mening Weer hebben, dat betekent dat ze het dus totaal oneens met elkaar waren. Hij ging weer verder: ‘we gekeken naar de mogelijk voogden voor Siria. Wij waren het er al snel over eens dat het te gevaarlijk is om Siria bij Remus Lupos onder te brengen.’ Lucius grijnsde, Remus liet zijn hoofd hangen. Ik ook, voor mij was het al duidelijk. Ik zou naar Lucius moeten. Ik wilde wat zeggen, maar Perkamentus hield me tegen. De rechter ging door. ‘ wij weten nog dat Siria de vorige keer luid protesteerde toen ze hoorde dat ze naar Lucius Malfidus moest. Dus hadden wij een probleem. Gelukkig werden wij eraan herinnerd dat er nog een kandidaat is.’ Hij keek mij aan. Ik keek verbaasd, nog een kandidaat? Wie mocht dat dan wel zijn? De rechter ging verder: ‘En omdat ze nog niet tegen hem heeft ingebracht wil ik Zeggen dat Albus Perkamentus het voogdijschap van Siria Zwarts krijgt.’ Lucius stond met en ruk op en stormde weg. Remus moest daarom toch nog een beetje lachen, terwijl hij zelf ook geen winnaar was. Ik was verbaasd, ik wilde eigenlijk weer tegen de rechter ingaan. Maar ik besloot mijn mond te houden, het had nog slechter gekund. En wat de rechter zei is waar. Ik had nog geen bezwaren gegeven tegen Professor Perkamentus. Hoewel ik het wel raar vond hem als een soort vader te hebben. Perkamentus liep naar me toe en vroeg: ‘tevreden?’ ik keek hem aan en lachte: ‘het kan ermee door.’ Perkamentus moest lachen en keek om zich heen. Toen fluisterde hij: ‘ ik heb er geen bezwaar tegen als je in de vakantie een hele tijd bij Remus logeert hoor, Maar de kerstvakantie zul je wel op Zweinstein moeten blijven.’ Voor mij was het toen helemaal goed. Ik had Remus niet meer als voogd. Maar het was ook niet zo dat ik hem nooit meer zou zien. En ik was toch eigenlijk allang blij dat ik niet naar de Malfidussen hoefde. Ik gaf Remus een enorme knuffel en Topper kreeg een aai over zijn bol. Daarna reisde ik met professor Perkamentus terug naar Zweinstein per viavia.
    Toen ik de leerlingenkamer binnenkwam keek Ginny verbaast op. Ik bedacht dat Ginny dacht dat ik naar huis was. ‘Siria, wat doe jij hier?’ Vroeg Ginny verbaast. ‘Ik kom me vakantie hier doorbrengen, er kwam namelijk een wijziging in de plannen.’ Gaf ik als antwoord. ‘ow gezellig, wij zijn de enige van het eerste jaar die hier op Zweinstein blijven. En we zijn ook bijna de enige hier van de afdeling.’ Zei Ginny. Ik keek rond het was hier inderdaad erg rustig. Alleen Fred en George zaten een spelletje toverschaal te spelen, en er zaten nog een paar uit de zesde en de zevende. Ook zag ik nog twee derdejaars. Maar meer was er ook niet. Er zou nog wel wat verder in het kasteel zijn, maar veel zou vast niet. ‘we hebben de slaapzaal voor ons twee, kunnen we doen wat we willen.’ Zei Ginny enthousiast. Ik knikte, dit was gewoon Ginny. Blij met elke meevaller die ze had. Ze had toch al niet zoveel. ‘waar ben je eigenlijk geweest?’vroeg ze plots. ‘ow… ehh… ik heb het er liever niet over.’Stammelde ik. ‘ow, heb je soms een geheim vriendje? En omdat hij op Zweinstein bleef, bleef jij ook. Kom op wie is het.’ Vroeg Ginny, ze leek opeens heel geïnteresseerd in mijn leven. Ik schudde mij hoofd. ‘nee, ik heb geen vriendje, ik moest bij Perkamentus komen. Hij had wat te bespreken met me.’ ‘wat dan? Zeg op.’ Drong Ginny aan. Ik zei niets, Ginny zeurde door. Ik zei niets, ik wilde het haar liever niet vertellen. Gister had ik er nog anders over gedacht, maar nu, nu had ik niet meer het idee dat, dat zo een goed idee was. Ik besefte wel dat Ginny heel veel aan mij toevertrouwde. En ik haar eigenlijk niets. Maar ik wilde me daar nu geen zorgen over gaan maken. Nu wilde ik eerst genieten van mijn vakantie. Maar dat lukte niet zo goed, Ginny bleef doorvragen waar ik was geweest. Ik zuchtte: ‘Oké, ik zal het vertellen.’ Ginny was meteen stil. ‘Perkamentus wilde me spreken omdat ik Draco gister zo erg vervloekt heb dat hij nog ziek is.’ Zei ik. Ginny keek me verbaasd aan, maar zei niets. Ik wist dat dit niet de waarheid was. Maar de echte reden wilde ik nog even voor mijzelf houden, want als ik zou vertellen over mijn vader, zou ze willen weten waarom, en dat was echt een geheim. Dus dat zou ik niet vertellen, en dan kreeg ik weer een zeurende Ginny. Maar nu was het toch echt vakantie.



    Re: Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)

    Sam - 02.04.2005, 19:54


    Bekentenis?
    De volgende dagen was het lekker rustig, Ginny had gelijk toen ze had gezegd dat bijna iedereen weg was. Er waren misschien nog vijftien griffoendors over. Maar met de huidige situatie hier op Zweinstein, vond ik het niet raar dat iedereen hier weg wilde. Ik haalde boeken in de bibliotheek, of zwierf wat door de gangen. Mijn tochten duurden soms uren. Tijdens een van die tochten ontdekte ik een geheime gang. Het was gewoon toeval geweest dat ik tegen de muur stootte, anders had ik het niet op gemerkt. Op de vierde verdieping, naast het beeld van de gekke ridder zat een steen. Het stak wat verder uit dan de andere stenen. Als je erop duwde ging de muur een stukje uit elkaar. Daarachter zat een redelijk grote ruimte. Ik zat er vanaf die dag best wel vaak, zeker als ik rust wilde. In de leerlingenkamer was het nu wel rustig, maar je kon er elk moment gestoord worden. En ik had behoefte aan rust, er waren de afgelopen tijd zoveel dingen gebeurd, en ik had nog steeds moeite om alles te plaatsen. Ook was het een uitstekende plak voor als je rustig boeken wilde lezen. In tegenstelling tot de andere geheime tunnels, die ik had gevonden. Lag hier wel een kleed op de grond. Dit maakte het verblijf wel een stuk prettiger, maar het gaf me ook het gevoel dat meerdere mensen gebruik maakten van deze plek.
    Ondertussen kwam kerstmis steeds dichterbij. En ik bedacht dat ik ook maar eens kerstcadeautjes moest gaan kopen. Dit bleek moeilijker dan ik dacht, wie zou ik allemaal een cadeautje geven, en wat dan. Natuurlijk zou ik wat voor Remus kopen, hij was tenslotte mijn peetvader. En voor Ginny, mijn beste vriendin. Ook eentje voor Perkamentus, omdat hij nu toch een soort vader van mij was. Voor Hermelien zou ik ook wat kopen, zij was toch ook ene vriendin. Ik besloot ook wat voor Harry te kopen, en dan kon Ron er ook nog wel bij. Ik had niet zo een sterke band met Ron, maar hij was toch een soort vriend. Ik maakte een lijst met namen en wat ik hen wilde geven. Ik ging naar de uilenvleugel en gaf het lijstje aan Zilver. Ik mocht zelf het terrein niet verlaten om de cadeautjes te halen. Maar zilver was slim genoeg, en ik wist zeker dat hij alles zou vinden. Hij klaagde wel even toen ik hem de zak met galjoenen en sikkels gaf. Ik had er veel in gedaan, omdat ik geen flauw idee had hoeveel alles koste. En daardoor was het zakje best zwaar. Toch vloog hij weg. Tegen de avond kwam hij terug met de spullen. Ik was aan het kijken of hij alles had, toen Ginny binnen kwam. Snel legde ik de spullen onder mijn bed, ik zou later wel kijken of ik alles had.
    ‘Siria, ik wil graag even met je praten’ Zei Ginny. Ik keek op en deed alsof Ginny me had verast. Ik knikte naar haar. Ze ging tegenover me zitten. ‘Ik heb het idee dat ik de aanvallen heb uitgevoerd.’ Zei ze. Ze begon een beetje te huilen. Ik stond op, ging naast haar zitten en sloeg een arm om haar heen. ‘iedere keer als er een aanval was geweest, wist ik niet meer waar ik me op dat moment bevonden had. Toen mevrouw Norks was aangevallen, zat er van die gele verf op mijn kleren. De hanen werden gedood, en ik had veren op mijn kleren.’ Zei Ginny. Ze huilde nu echt. Ik wist niet wat ik moest zeggen. Maar toch begon ik: ‘ Kom op Ginny, dat kan niet. Iedere keer vlak voor een aanval was je nog bij mij. In zo een korte tijd kon jij echt niets uithalen.’ Ginny snikte nog door, wel wat minder dan hiervoor. ‘en ik weet ook niet precies waar ik was terwijl er een aanval plaatsvond. En die dode hanen, Hagrid heeft gezegd dat ze waren aangevallen door een vos.’ Zei ik. Ginny knikte en vroeg toen: ‘Maar hoe komen die veren dan op mij, en de verf?’ ik aarzelde even en zei: ‘ De veren zijn misschien gewoon van een uil, of ze zijn tegen je aangewaaid. En over die verf, ik denk dat je in de drukte toen tegen de natte verf aangekomen bent. En daardoor zat het op je kleren.’ Ginny glimlachte even, ze leek niet helemaal overtuigd. ‘bedankt’ Zei ze. Ze stond op en liep weg. Ik had een beetje spijt van wat ik net had verzonnen. Ik had net zo erg gelogen, want Ginny had zojuist het vermoeden bevestigd wat ik had weggeduwd. Ginny zat inderdaad achter de aanvallen. Allen wist ze het zelf niet zeker, en ik wilde het haar niet vertellen. Ze had nu al genoeg problemen nu ze zichzelf verdacht van de aanvallen. Alles begon weer door mij hoofd te tollen, Ginny was de dader, zij had de kamer geopend. Maar wat zat daar binnen. Ginny kon niet doden, of verstenen. Maar het voornaamste was wat moest ik doen om haar te stoppen. Ik plofte op bed neer en sloot mijn ogen, ik dacht na. Ik wilde alles vergeten, geen zorgen meer aan mijn hoofd. Waarom was nou juist ik het dit hier in verzeilde raakte, had ik niet al genoeg problemen.
    Midden in de nacht schrok ik wakker. Weer de nachtmerrie. Ik had er ondertussen genoeg van. Ik was ondertussen al vier keer wakker geschrokken. Ik bibberde nog na. De donkere tunnel, uit het niets kwamen dan twee gele ogen. Ze kwamen op me af. Dan wilde ik wegrennen, maar ik kon niet weg. Gillen kon ook niet. En dan schrok ik wakker. Alles hier was ook donker, het enige licht kwam van de maan en de sterren. Ik stapte uit mijn bed en liep naar het raam. Ik opende hem, ik voelde een koel briesje over mijn gezicht. Het voelde lekker. Buiten zag alles er zou rustig en vredig uit. Als je het zo zag geloofde je niet dat er hier binnenin het kasteel een monster rondsloop. Ik deed het raam dicht en draaide me weer om. Alles was stil en donker. Ik hoorde alleen de rustige ademhaling van de anderen. Ik ging weer op mijn bed zitten en haalde het dagboek van Marten uit Ginny ’s nachtkastje. Ik aarzelde even, zou ik alles aan Marten vertellen. Misschien kon hij mij wel helpen met dit probleem. Ik wist dat dit de enige kans was op hulp. Ik kon niet met een professor hierover praten, ze zouden me voor gek verklaren. En met een van mijn kamergenotes zeker ook niet, en die waren er nu niet. Ook de met een andere leerling. Hierover kon je alleen praten met iemand die eigenlijk niet bestond. Ik sloeg het dagboek open en schreef.
    ‘Marten, ik weet het nu zeker.’ Schreef ik. ‘Wat weet je nu zeker?’ ‘Ginny, ze voert de aanvallen uit, zij heeft de geheime kamer geopend.’ ‘Wat, hoe, dat kan toch niet?’ ‘ Jawel, het kan wel, ze denkt het zelf ook. Dat vertelde ze aan me. Ik vind het vreselijk, ik moet haar stoppen. Maar hoe, wat moet ik nou doen?’ ik staarde wanhopig naar het papier dat weer leeg was. ‘Wees vooral kalm, en steun haar. Ze is het niet, zodra ze dat weet komt het wel weer goed. Overtuig haar dus van haar onschuld, want dat is zo.’ ‘Maar Marten, als zei onschuldig is volgens jou. Wie is het dan wel? Jij wilt zeker dat ik denk dat ze onschuldig is, terwijl dat niet zo is.’ ‘nee Sisi, je moet je niet zo opwinden. Zij is de dader niet, en Perkamentus had veel levens kunnen besparen, want ze weten allang wie het is.’ ‘Wie dan, jij weet het zo te horen ook.’ Ik begon nu toch wel boos te worden. ‘Inderdaad, ik heb hem betrapt. Zal ik het laten zien?’ ‘nee, zeg het maar gewoon. Ik wil nu weten wie het volgens jou is.’ ‘Oké, als jij dat wilt. Hagrid is de dader.’
    Ik kleurde bleek en het dagboek viel uit mijn handen, dit kon niet waar zijn. Ik draaide me zo snel om dat de inktpot omviel. De blauwe inkt verspreide zich snel, over de grond, het nachtkastje. Over alles. Ik snikte, mijn goede vriend, mij goed vriend Hagrid. Dat kon niet waar zijn. Ik was zo vaak bij hem op bezoek geweest. Hij was zo aardig, en vredelievend. Ik kon niet geloven dat hij dit deed. Hij had me zoveel laten zien, planten dieren, dingen. Ik had ze nog nooit gezien. Hij had het beste met ons voor, waarom zou hij dit dan doen. Hij was te aardig voor zoiets. Maar Marten zei dat hij Hagrid zelf had betrapt. Ik plofte snikkend op mijn bed. Wat moest ik nou doen. Allebei mijn vrienden zouden de mogelijke daders kunnen zijn. Wie moest ik nou kiezen, wie kon ik vertrouwen. Ik was moe, maar zodra ik mijn ogen dichtdeed kwam die nachtmerrie weer. Ik schrok steeds weer wakker, ik kreeg weinig slaap. En toen ging de wekker alweer.
    Ik was uitgeput, ik had geen zin om nog langer te blijven liggen. Het had toch geen nut. Ik kon niet slapen, want die nachtmerrie kwam toch weer terug. Ik kleedde me om en ging naar de leerlingenkamer. Er waren nog maar weinig mensen op, maar ik was ook gewoon vroeg mijn bed uit. Ik pakte een boek dat er lag en ging op de bank bij de haard zitten. De haard gaf een prettige warmte, wat later kreeg ik gezelschap van Ginny en Hermelien. Ze gingen op de bank tegenover mij zitten. Ik legde het boek weg en begon met hen te praten. Nog heel wat later kwamen de grote luiwammesen ook naar beneden. Dan bedoel ik Harry en Ron. Ze ploften naast mij op de bank en mengden zich ook in het gesprek. Het was gezellig, maar toch begon de slaap weer de baas over mij te worden. Ik probeerde hem van me af te gooien. Maar dat lukte niet, ik werd steeds slaperiger. Ik luisterde alleen nog maar, er kwam geen woord meer uit mijn mond. Mijn ogen wilden dicht vallen, om er vanaf te zijn deed ik mijn ogen even dicht.
    ‘hé Sisi, gaat het?’ het was Ginny ’s stem. Ik opende mijn ogen langzaam. Boven me zag ik vier bezorgde gezichten. Waar was ik nu. Ik keek om me heen. Links van me zag ik twee lichamen, die waren van Hermelien en Ginny. Aan de andere kant keek ik recht in Harry ’s buik. Alles schoot door mijn hoofd. Ik was in slaap gevallen, om gevallen bovenop Harry. Van de schrik schoot in omhoog. Dit zorgde voor een enorme pijnlijke scheut door mijn hoofd, ik zakte weer terug. Weer lach ik met mijn hoofd op Harry ’s schoot. ‘Blijf maar even liggen.’ Zei Harry lachend. Ik moest ook lachen, ondanks mijn vermoeidheid, en de pijn die in mijn hoofd zat. En het maakte ook niet zoveel uit, zolang de anderen er maar niets bij gingen denken. En het lag toch ook wel lekker. ‘Zeg Sisi, wat heb jij vannacht gedaan?’ Vroeg Ron nieuwsgierig. ‘Geslapen, wat anders?’ Antwoordde ik. ‘Nou als jij vannacht geslapen hebt, vraag ik me af wat je doet als je wakker bent.’ Zei Ron. Ik moest er om lachen, en de anderen lachten mee. Ik had geen zin om hen te vertellen over die nachtmerrie. Dat zouden er weer allemaal vragen volgen, en daar had ik geen zin in. Ik ging overeind zitten, maar deze keer deed ik het voorzichtig. Ik zat, het duizelde nog wel wat. Maar het ging wel. Ik schoof nog iets richting Harry en leunde tegen hem aan. Mijn hoofd legde ik op zijn schouder, en ik deed mijn ogen dicht. Het leek wel alsof Harry die nachtmerrie op afstand hield. Er ging een warm gevoel door mij heen. ‘jeetje Harry, wat heb jij uitgevoerd. Zo heb ik haar nog nooit meegemaakt.’ Hoorde ik Hermelien zeggen. Ze dacht waarschijnlijk dat ik sliep. Ik voelde dat Harry zijn hoofd schudde. Hij zei: ‘ Dat weet ik niet Hermelien, voor zover ik weet heb ik niets gedaan.’
    Een hele tijd later maakten ze me wakker. Het was al laat in de ochtend. ‘Als je het niet erg vind zou ik ook nog willen eten.’ Het was Harry. Ik moest erom lachen. ‘wat als ik er nou een groot bezwaar tegen heb?’ Vroeg ik aan hem. ‘hmm, dan het jij grote pech, want dan ga ik alsnog eten.’ Antwoordde hij. ‘dan zal ik er maar niets tegenin brengen, en bovendien heb ik ook trek in wat eten.’ Zei ik weer. ‘Nou kom op dan, als je trek heb moet je niet kletsen. Dan moet je eten, en ik ben uitgehongerd.’ Het was Ron die dat zei. Ik moest lachte naar hem en zei: ‘Kom, dan gaan we!’ Met zijn allen gingen we richting de grote zaal. Toen we daar aankwamen zagen we net al het eten verdwijnen. ‘we zijn te laat.’ Zei Ginny. Ron begon te momperen: ‘als Siria niet zo lang had geslapen waren we wel op tijd, stom gedoe.’ Harry en Hermelien stonden daar even. ‘En nu?’ Vroeg Harry. ‘Nou, omdat het mijn schuld is dat we te laat zijn. Zal ik wel eens even voor wat eten zorgen.’ Zei ik. Ik liep weg, ik wist dat ze me verbaasd nakeken. Iets later was ik weer in de leerlingenkamer. Ron, Harry, Ginny en Hermelien keken hun ogen uit. Ik had namelijk broodjes met van alles en nog wat in mijn handen. Onder mijn arm had ik ook nog een fles pompoensap geklemd. ‘Waar heb je dat vandaan?’ Vroeg Ron. ‘Uit de keuken.’ Antwoordde ik. ‘Weet jij dan waar hij zit?’ Vroeg Ron ongelovig. Ik knikte. En duwde nog een stuk brood ik mijn mond. Toen Ron vroeg waar hij zat antwoordde ik: ‘dat is mijn geheim.’ Ron probeerde het nog eens, maar ik schudde mijn hoofd. En propte een stuk brood in mijn mond.



    Re: Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)

    Sam - 04.04.2005, 13:57


    Kerstmis
    ‘Sisi, opstaan. Het is kerstmis!’ Ik opende mijn ogen en knipperde tegen het felle licht. Nog wat slaperig ging ik zitten en keek om me heen. ‘Kom op, maak je cadeaus open. Je hebt een heleboel.’ Voor haar verscheen het gezicht van Ginny. ‘ja ja, wacht even. Mag ik ook wakker worden?’ Mompelde ik. Ik keek naar mijn voeteneinde, Ginny had gelijk, er lag een hele stapel met pakjes. Ginny ’s gezicht verscheen weer voor mijn ogen. ‘hé, Zijn we al een beetje wakker?’Schreeuwde Ginny opgewonden. Ik schrok ervan en viel weer achterover. ‘en bedankt voor je cadeau, ze zijn er lekker. Wel wat koud.’zei Ginny. Ik grinnikte, koud was het zeker. Ik had Ginny een doos ijsmuizen gegeven, dus dat het koud was had ik wel verwacht. Ik zag dat Ginny nog in haar pyjama stond. Over haar pyjama had ze wel een trui aan, zelfgebreid zo te zien. ‘leuke trui Gin.’zei ik terwijl ik weer ging zitten. ‘Ja, heb ik van ma gehad. Jij krijgt er vast ook wel een. Pak je, je cadeaus nog een uit.’ zei Ginny. Ik pakte een van de pakjes van de stapel. ‘Vrolijk kerstfeest! Groeten Remus.’ Stond erop. Ik scheurde het papier weg en er kwam een boek tevoorschijn. Alles wat u over het fabeldier wilde weten. Was de titel, ik bladerde er snel even door. Veel tekst met mooie foto’s. Ik pakte het volgende pakje van de stapel, het was van Harry. Ik maakte hem open en haalde een doos chocolade kikkers eruit. Van Hermelien had ik ook een doos chocolade kikkers, ik er zo ongeveer verslaafd aan. Er lag nog een zacht pakje, uit wat Ginny net zei had ik al het gevoel dat ik wist wat erin zat. ‘Fijne Feestdagen, Mevrouw Wemel.’
    Ik opende hem en zoals ik had verwacht kwam er een zelfgebreide trui uit. Hij was lichtblauw. Ik legde hem naast me neer en pakte het volgende Cadeautje. Een doos Smekkies van Ginny. Uit het volgende pakketje kwam nog een doos Smekkies in alle smaken. Alleen kwamen deze van Perkamentus.
    Er lag nu nog een pakje aan mijn voeteneinde. Het was een klein doosje. Er hing een kaartje aan. ‘Voor mijn schat’ stond op het kaartjes, verder geen naam. Ik keek op de achterkant van het kaartje. S.Z. stond er. Ginny keek me vragend aan. ‘Wat betekent dat?’ Vroeg ze aan me. ‘Geen idee.’ Antwoordde ik. ‘S.Z.’ Mompelde Ginny. ‘ik weet het’ Schreeuwde Ginny. ‘Wat dan?’ Vroeg ik ‘de S. staat voor Siria.’ Zei ze. ‘En die Z dan?’ vroeg ik. ‘Dat weet ik nog niet.’ Mompelde Ginny. Er schoot opeens een gedachte door mijn hoofd, Ginny zat er nog niet eens zo ver naast. De Z. stond voor Zwarts, en de S. stond niet voor Siria, maar voor Sirius. Hij kwam dus van Sirius Zwarts, mijn vader dus. Ik haalde voorzichtig het papier eraf, er kwam een doosje uit. Het was zwart en glom. Voorzichtig opende ik het doosje. Er zat een fijn ringetje in, het was zilver met een klein diamantje. Ik haalde hem eruit en deed hem om. Hij paste precies. ‘wow, fet mooi. Ik begin me nu toch echt af te vragen van wie hij komt.’ Zei Ginny. ‘zou het een geheime aanbidder zijn?’ Vroeg Ze. Ik schudde mijn hoofd. ‘Vast niet, veel te duur.’ Zei ik. Ginny haalde haar schouders op: ‘als iemand verliefd is, maakt de prijs niet meer uit.’ ik knikte, dat was misschien wel zo. Maar deze ring kwam dus echt niet van een geheime aanbidder. Ik staarde een beetje afwezig voor me uit. Deze ring kwam dus van mijn vader.
    ‘hé Sisi, ben je er nog?’ Ik schrok op. Ik was iets te ver in gedachten verzonken geweest. ‘Zullen we nou gaan, straks hebben we weer geen eten. Moet je het weer in de keuken halen.’ zei Ginny. Ik knikte en deed snel wat kleren aan. De trui die ik van Mevrouw Wemel had trok ik nog snel over mijn hoofd voor we gingen. Hij kriebelde een beetje, maar zat wel lekker warm. In de grote zaal gingen we bij Harry, Hermelien en Ron zitten. ‘Bedankt voor de cadeautjes.’ Zei ik tegen Harry en Hermelien. ‘Jij ook bedankt hoor!’ Zei Hermelien. Ik knikte, de grote zaal zag er deze keer ook prachtig uit. twaalf prachtig versierde kerstbomen. Ook viel er nepsneeuw uit de lucht, deze was droog en warm. Maar gaf wel een de speciale kerstsfeer. Ik was net aan mijn eerste portie pudding begonnen toen Ron, Harry en Hermelien weggingen. Samen met Ginny waren wij zo een beetje de enige die er nog zaten. Korzel, Kwast en Draco zaten nog bij Zwadderich. Bij Huffelpuf zaten een paar zesdejaars die ik verder niet kende. Van Ravenklauw was er geen meer. Ik besloot daarom maar geen tweede portie meer te nemen, maar meteen te terug naar de leerlingenkamer te gaan. Ik vond het namelijk nogal stom om daar zo alleen te zitten.
    In de leerlingenkamer bracht ik me tijd door met toverschaak en lezen. Met het toverschaak won Ginny natuurlijk iedere keer. Ik was het gewoon niet gewend dat de stukken zelf bewogen. Ginny wel, dus won zij. Na vijf keer spelen gaf ik het op, het zou me toch niet lukken om van Ginny te winnen. Ik pakte het boek dat ik van Remus had gehad. En begon te lezen, het was erg interessant. Ik kwam dieren tegen waar ik nog nooit van had gehoord, en nooit had gedacht dat ze bestonden. Een crup of een Maankalf. Het klonk best wel grappig die namen, hoewel het dier zelf wel war minder was. Ook las ik over een paar dieren, die al kende. De Hippogrief en de eenhoorn. Ook las ik weer over de basilisk, de rillingen liepen over mijn rug. Gelukkig stond er hier ook bij dat hij al honderden jaren niet meer was gezien. Ik las ook nog wat over de centaur, Hagrid had gezegd dat er een hele kudde in het bos liep. Ik wilde ze graag een keer zien. Ik dacht weer aan Hagrid en wat Marten over hem had gezegd. Ik geloofde het niet, het liefst wilde ik het aan hem willen vragen, maar hoe begon je hierover. Ik had daarom maar besloten om mijn verdenkingen voorlopig stop te zetten. Eerst vakantie vieren en daarna weer gaan denken.
    ’s Avonds was het feestmaal, de grote zaal leek nog mooier versierd. Kwam het doordat er sneeuw van het donkere plafond kwam, of toch gewoon door de sfeer. Het was gezelliger omdat de weinige mensen die er nog waren, nu bij elkaar waren. Hoewel de Zwadderaars van mij wel weg mochten blijven, zo gezellig deden ze niet. Ik kletste gewoon wat met Ginny en Hermelijn, terwijl Fred en George grote kunsten uithaalden met hun eten. Het was gezellig en het eten was heerlijk. De huiselven hadden zich deze keer overtroffen. Om half acht kondigde Ginny aan dat ze weer terug ging naar de leerlingenkamer. In mijn achterhoofd schoot toch de gedachte dat Ginny de aanvallen gepleegd zou hebben. Ik wist dat ik had besloten om er niet aan te denken, maar het ging niet. ‘Wacht even Ginny, ik ga mee.’ Zei ik. Snel propte ik de laatste hap van mijn pudding naar binnen en stond op. Buiten de grote zaal zei Ginny: ‘ik ben blij dat je meegaat, met al die aanvallen ga ik liever niet alleen door de gangen.’ ‘ach, kom op Gin, het is al een tijd geleden dat er iemand is aangevallen.’ Zei ik. Het was even stil. ‘ daarom ben ik juist bang, ik denk dat het tijd word voor een nieuwe aanval.’ Zei Ginny. Ik zei niet meer, dit kon ik van twee kanten bekijken. Ginny zei daarmee dat ze bang was dat een ander de aanvallen pleegde en zij bang was om gepakt te worden. Of ze smeedde nu een plan met mij. Dat ze zei dat het tijd werd dat zij opnieuw een aanval zou plegen. Ik wist het niet meer. Zwijgend liepen we verder naar de leerlingenkamer.
    Op tweede kerstdag werd ik vroeg wakker. Ik keek naar buiten, alles was wit gesneeuwd. Ik had de grote drang om naar buiten te gaan. Zo zachtjes als ik kon kleedde ik me om. Toch werd Ginny wakker. ‘waar ga je heen?’ Vroeg Ginny slaperig. ‘naar buiten, Nu je toch wakker bent. Ga je mee?’ Zei ik. ‘is goed, even wachten hoor. Dan kleed ik me om.’ Antwoordde Ginny. Een paar minuten later stond we buiten. Het was prachtig. Alles was wit, de grond, de bomen van het bos. Ook over het kasteel lag een witte laag. We liepen verder. Op het meer lag een dun laagje ijs. ‘als het zo doorgaat kunnen we schaatsen.’ Zei ik. ‘schaatsen?’ Vroeg Ginny, ze keek me vragend aan. Ik moest er een beetje om lachen en knikte. ‘ dat doen dreuzels als het ijs hard genoeg is. Ze binden dan een soort ijzertjes onder hun voeten en dan glijden ze over het ijs.’ Vertelde ik. ‘dat kan ik ook zonder ijzer onder me voeten.’ Zei Ginny. Ik moest hierom lachen, maar ze had wel gelijk. Ginny dacht dat ik haar uitlachte en gooide een sneeuwbal naar mijn hoofd. Daarop gooide ik weer een sneeuwbal naar haar. Zij gooide terug. Zo ontstond er een heus sneeuwballen gevecht tussen ons. Na een tijdje ploften we vermoeid, maar lachend in de sneeuw. Een sneeuwballen gevecht was vermoeiend.
    We waren een tijdje buiten toen Linda aan kwam rennen. ‘Heey Linda, hoe gaat het?’ Vroeg Ginny. Toen Linda dichtbij genoeg was antwoordde ze pas. ‘Goed hoor, maar ik zag jullie door het raam en ik vond dat jullie dit even moesten weten.’ Zei Linda. ‘Wat dan?’ Vroeg ik. ‘Hermelien, ze ligt op de ziekenzaal.’ Zei Linda haast fluisterend. Daarna draaide ze zich om en rende ze weg. Ik keek haar verbijsterd na, Ginny sloeg haar handen voor haar gezicht en begon te huilen. Ik legde mijn armen om haar heen. Dit kon gewoon niet waar zijn. ‘ssst Ginny, zo erg is het niet.’ zei ik geruststellend. ‘zo erg is het wel, Hermelien is aangevallen!’ Huilde Ginny. ‘ Ik denk van niet.’ zei ik. ‘Als ze was aangevallen, dan had Linda het vast wel gezegd.’ Ginny keek me hoopvol aan, ze veegde haar tranen weg.

    ‘weet je dat zeker?’ Vroeg ze. ‘ik hoop het.’ Mompelde ik. We stonden daar nog even. ‘ Zullen we gaan kijken wat er is’ vroeg ik aan Ginny. Ze knikte naar me.
    Snel renden we terug naar het kasteel. We stormden de trappen op en kregen veel boze blikken toegeworpen. We stormden de ziekenzaal binnen en keken om ons heen, nergens was Hermelien te bekennen. ‘Hé, wat moet dat daar, doe een wat rustiger.’ Riep Madame Plijster. ‘Waar is Hermelien? Wat is er met haar gebeurd?’ Vroeg ik zo rustig als ik kon. ‘gaat jullie niets aan, ophoepelen nu.’ Antwoordde madame Plijster. Ik schudde mijn hoofd en keek madame Plijster vastberaden in de ogen. ‘nee, wat is er met Hermelien?’ Schreeuwde ik nu. Ginny was ondertussen bleek weggetrokken, ze was bang, bang voor het ergste. ‘wie zijn dat?’ Zei een zwakke stem. Hij was abnormaal hoog. Ik keek om me heen, er was niemand te zien. ‘waar is Hermelien?’ Vroeg ik nog eens, maar nu op een normale toon. Madame Plijster hield haar mond. ‘Siria? Ben jij dat?’ Vroeg de stem die ik daarnet ook hoorde. ‘Hermelien is daarachter, je krijgt vijf minuten. Daarna hoepel je op.’ zei madame Plijster.
    Ik liep richting de schermen waar madame Plijster net naar wees. Ik bleef even staan, ik wist in ieder geval dat Hermelien niet versteend was, want dan kon ze niet praten. Ik haalde diep adem en liep om het scherm heen. Ik schrok me rot toen ik keek en slaakte een gil. Dit kon niet waar zijn. Ginny kwam ook aanlopen en gaf ook een gil. Dat mocht ook wel van mij. Hermelien zag eruit al een kat. ‘Hoe…..hoe kan dit?’ Stotterde Ginny. Hermelien bleef stil, ze dacht na. ‘Verkeerde spreuk.’ Antwoordde ze uiteindelijk met haar ongewoon hoge stem. Ik geloofde haar niet, in haar ogen kon ik lezen dat ze dat verzon. ‘wat was dan de bedoeling van de spreuk?’ Vroeg ik aan haar. Hermelien dacht weer na. ‘de muis moest in een kat veranderen, maar ik veranderde.’ Zei Hermelien. Dit was toch wel de slapste smoes die ik ooit had gehoord. Wie trapte daar nou in. Hermelien kende echt geen spreuk om van een muis een kat te maken. En Professor Anderling had gezegd dat je pas in de vierde of vijfde met zulke dingen begon. Ginny was wel een van de personen die in die smoes trapte, maar misschien luisterde ze ook niet helemaal. Volgens mij was ze allang blij dat Hermelien niet versteend was, en dat er dus geen aanval had plaatsgevonden. Daar was ik zelf ook wel blij mee. Madame Plijster kwam aanlopen, ik geloofde eigenlijk niet dat er nu al vijf minuten om waren. ‘jullie tijd is om, wegwezen.’ Zei ze. Ginny draaide zich meteen om en liep richting de deur. Madame Plijster liep nog even weg. ‘wat is er nou echt gebeurd?’ Vroeg ik aan Hermelien. ‘Vraag maar even aan de jongens’ Fluisterde Hermelien. Ik knikte en liep ook weg. ‘wat was er?’ Vroeg Ginny aan mij. ‘Niets Ginny, helemaal niets.’ Zei ik.
    In de leerlingenkamer leek het wel alsof het rustiger was dan het ooit was geweest, met uitzondering van de nachten. Ginny liep meteen door naar de slaapzaal. Ze was toch wel moe en wilde nog wat slapen. Ik vond het goed, zo kreeg ik de gelegenheid om Harry en Ron te vragen wat er nou echt met Hermelien was gebeurd. Ik keek rond en zag ze bij de haard zitten. Ik liep naar hen toe en plofte op een van de stoelen daar, ze keken op. ‘wat is er met Hermelien gebeurd?’ Vroeg ik. Harry en Ron keken elkaar aan, ze wisten waarschijnlijk niet wat ze moesten zeggen. ‘volgens mij kun je dat beter aan haar vragen.’ Zei Ron. Ik grijnsde: ‘dat deed ik, Hermelien zei dat ik het aan jullie moest vragen.’ Zei ik weer. Harry en Ron keken mij verbijsterd aan, en dan weer vragend naar elkaar. ‘waarom vertelde ze het zelf niet?’ Vroeg Harry. Ik dacht na. ‘misschien omdat ze geen tijd had, madame Plijster wilde me zo snel mogelijk weg hebben. Of omdat Ginny erbij was.’ Antwoordde ik. Harry en Ron grijnsden. ‘goed dan, ik zal het wel vertellen.’ Zei Harry. Ik knikte. ‘weet je nog van die wisseldrank?’ Fluisterde Harry. Ik knikte weer. ‘ daarmee kun je veranderen in wie je wilt. Daarvoor heb je wel een stukje van die persoon nodig. Wij gebruikten haren, helaas had Hermelien een kattenhaar erin gedaan. Dat was niet de bedoeling, ze had gewoon de verkeerde gepakt. Maar je mag de drank dus niet gebruiken om in een dier te veranderen.’ Fluisterde Harry. ‘Dus je snapt het wel, lijkt me.’ Zei Ron. Ik knikte. ‘dat begrijp ik maar al te goed, niet erg slim.’ Zei ik. Ik zei hen gedag en liep ook naar de slaapzaal, zelf was ik ook wel aan wat rust toe. Ginny sliep al, ik ging op mijn bed liggen. Hermelien had wel een grote fout gemaakt, meestal was ze juist zo oplettend. Ik wilde nu toch wel weten wat dan wel de bedoeling was geweest. In wie ze dan had willen veranderen. En Harry en Ron hadden het over ‘’we’’ gehad, dus hun waren ook veranderd. Maar in wie dan wel, en waarom. Het maakte me eigenlijk niet meer uit. Ik wilde het wel weten, maar wat had ik eraan. Ik wist nu wel genoeg. Zolang hun geen echte geheimen aan mij vertelden, hoefde ik ook niet bang te zijn dat hun verwachtten dat ik mijn geheimen zou vertellen. Hoewel Harry er al een aantal wist. Over mijn vader, over die stem. De stem had ik de laatste tijd niet meer gehoord, en daar was ik maar al te blij om.



    Re: Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)

    Sam - 06.04.2005, 19:37


    Het Verboden Bos
    Hermelien moest de volgende weken op de ziekenzaal blijven. Regelmatig bezocht ik haar, samen met Ginny. Ook wel alleen en soms met Harry en Ron. Na ongeveer drie weken was Hermelien behoorlijk opgeknapt. De haren waren als van haar gezicht verdwenen en haar ogen waren bijna weer normaal. Haar stem had ook weer zijn normale toon bereikt. Na mijn bezoek van vandaag besloot ik om maar eens naar Hagrid te gaan. Dan kon ik hem vertellen hoe het nu met Hermelien ging. En ik wilde hem nu toch eens vragen hoe het zat, het zat nu al lang genoeg in mijn hoofd. Ik wilde weten of het waar was wat Marten had gezegd. Bij het bos stond ik even stil. Ik hoorde gekraak in de bosjes, er verscheen iets later een persoon, of was het nou een dier. Onderlijf van een paard en het bovenlijf van een man. Ik dacht na, dit was natuurlijk een centaur. Ik zette een stap in zijn richting. Hij schrok en rende weg.
    Ik stond even stil en rende toen zonder na te denken achter hem aan, ik was al een eind het bos in toen ik hem kwijtraakte. In dit deel van het bos was ik nog nooit geweest. Logisch, want je mocht niet eens in het bos komen. Zoekend keek ik om me heen, was er misschien een herkenningspunt. Het bos was hier zo dicht dat ik ook niet kon kijken of ik Zweinstein zag. Ik stond daar hulploos, ik kon natuurlijk gewoon een richting oplopen en hopen dat het de goede was, maar ik had dan ook de kans nog erger te verdwalen. Ik wilde het net opgeven toen ik een stem uit de verte hoorde. Ik wist niet van wie of wat hij was, maar het was waarschijnlijk de enige die mij kon helpen. Ik volgde het geluid, het werd sterker. ‘meen je dat, volgde dat kind je. Jij vind dat we het moeten zoeken?’ hoorde ik. Een andere stem antwoordde: ‘ja, het bos is gevaarlijk. En is mijn schuld dat ze het bos in ging.’ Ik liep verder. ‘ze had je gewoon niet moeten volgen. Als je wilt zoeken doe je dat maar zelf, ik help je niet.’ De stemmen waren nu erg luid, ik wist dat ik vlak in de buurt was. Ik liep langs een boom en zag een open plek. Daar stonden twee centauren. De ene die ik net had gezien en nog een ander. Ik bleef kijken, ze waren zo fascinerend. Dieren, maar toch ook weer mensen.
    Achter me hoorde ik gekraak, ik keek om. Een paar uilen vlogen krassend op, ik keek weer terug en zag de laatste centaur nog wegvluchten. Zonde, ze waren zo leuk. Ik keek geschrokken weer de andere kant op. Dat gekraak van takken kwam dichterbij. Ik begon te rennen, zo snel en geluidloos als ik kon. Ik hoorde dat het gekraak achter mij sneller ging. Ik probeerde harder te rennen. Ik lette niet meer op waar ik liep, mijn voet bleef achter een boomwortel haken. Ik smakte met een klap op de grond. Ik hoorde het geluid dichterbij komen, ik wist dat het er was. Ik draaide me om, er verscheen een reusachtige gedaante, het richtte een pijl op me. Ik sloeg mijn armen beschermend voor mijn gezicht en gilde. ‘Siria, wat doe jij hier?’ Zei een vertrouwde stem. Ik stopte met gillen en keek ophoog in het gezicht van Hagrid. Hij pakte mijn arm en trok me omhoog. ‘ wat doe jij hier?’ Vroeg hij nog eens aan me. Ik luisterde niet naar hem, ik keek alleen maar naar de boog die hij vasthield. Ik dacht er toen niet bij na dat, dat ding zonet nog op mij gericht stond. ‘Coole boog!’ Zei ik bewonderend. Hagrid was daardoor gevleid. ‘Ow, dank je.’ Zei hij. Ik keek even naar Hagrid en toen weer naar de boog. ‘Kun je me leren schieten daarmee?’ Vroeg ik aan hem. ‘Vast wel, Misschien wel een goed idee. Voor als jij van plan bent nog meer bezoekjes aan het bos te brengen. Tis er handig als de Magie niet meer helpt.’ Antwoordde hij. Ik keek naar Hagrid. ‘wanneer kun je het me leren?’ Vroeg ik. ‘Nu als het mot, maar dan wel buiten het bos. Mar wat doe jij hier eigenlijk?’ Zei hij. Ik keek hem grijnzend aan. ‘ik volgde een centaur, jij jaagde ze weg toen je aankwam.’ Zei ik. ‘Jij gaat nog eens achter een bloeddorstig monster aan. Of het is gewoon de aantrekkingskracht van het bos.’ Zei hij weer. Ik knikte, ik vond het wel best zo. ‘ Ga je me nu leren boogschieten?’ Vroeg ik. Hij moest lachen. ‘Kom mee, eerst motten we dit bos uit, tis hier gevaarlijk.’ Zei hij.
    Buiten het bos vroeg ik meteen ‘Ga je me nu leren boogschieten?’ Hij moest weer lachen. ‘even wachten hoor, eerst even een andere boog pakken. Deze is veel te groot voor jou.’ Zei Hagrid. Ik knikte en wachtte tot hij terug kwam. Ongeduldig stond ik daar op en neer te springen. Het leek me heel erg gaaf om met een boog te schieten. Binnen een paar minuten was hij er weer. ‘Hier meis, deze kun je gebruiken.’ Zei Hagrid, hij reikte mij de boog aan. Ik pakte hem. ‘en hier hebbie een pijl.’ Zei hij. Deze pakte ik ook aan. ‘en wat nu?’ Vroeg ik hem. ‘je pakt de boog zo vast, dan leg je de pijl erin.’ Zei Hagrid. Ik keek hoe hij het deed, daarna probeerde ik het zelf. Ik pakte e boog vast zoals Hagrid gezegd had. Daarna legde ik de pijl erin. ‘zo goed?’ Vroeg ik aan hem. ‘prima, nu trek je de pijl naar achter. Je richt, en dan laat je los.’ Zei hij. Dit deed hij ook voor. De pijl vloog door de lucht en bleef steken in de boom. Ik knikte naar hem. Keek naar de boom en spande mijn boog.

    Ik richtte hem op dezelfde boom als Hagrid net had gedaan. Ik liet hem los, met een enorme snelheid suisde de pijl door de lucht. Hij kwam keurig in de boom. Iets hoger dan ik in gedachten had, maar het was me gelukt. ‘Zo, snelle leerling ben je zeg. Zoiets heb ik nog niet gezien. Maar misschien komt dat omdat dit de eerste keer is dat een van de leerlingen leer boogschieten.’ Zei Hagrid. Hij glom van trots. ‘Mag ik nog een keer?’ Vroeg ik aan hem. Hij knikte en gaf me nog een pijl. Ik spande, richtte en liet hem los. Hij knalde in de boom. Deze keer zat hij dichter bij het doel dat ik voor ogen had. Ergens in mij zei een stemmetje dat het onmogelijk was om hem precies te krijgen waar je hem wilde. ‘ Nou Siria, volgens mij hoef ik jou voorlopig niets meer te leren.’ Zei Hagrid bewonderend. ‘Goed hoor, zal ik de pijlen even uit de boom gaan halen?’ Vroeg ik. ‘Is goed, ik zal vast even een bakkie thee gaan zetten, ik zie je zo.’ Zei hij.
    Iets later kwam ik binnen met de pijlen in mijn hand. Ik ging aan tafel zitten en legde de pijlen daar neer, de boog zette ik naast me neer. Een paar minuutjes later kwam Hagrid ook binnen met twee koppen thee. Hij ging ook zitten en gaf mij een kop thee. ‘zo Siria, gaat het een beetje goed op school?’ Vroeg hij. ‘Ja hoor, alles gaat wel goed.’ Antwoordde ik. ‘ Mooi zo, en hoe gaat het met Hermelien, ik heb al een lange tijd niets meer gehoord.’ Zei Hagrid. ‘ Het gaat wel goed hoor, de haren zijn weg, haar stem is weer normaal. Ook haar ogen beginnen weer bruin te worden.’ Antwoordde ik. ‘dat is dan mooi.’ Zei Hagrid. Ik nam een slok van mijn thee, nu zou ik het aan hem kunnen vragen. Ik aarzelde even, ‘ Hagrid, wat weet je over de geheime kamer?’ Vroeg ik. Hagrid keek me geschrokken aan. ‘ Hoezo dat?’ Vroeg hij? Ik slikte: ‘Hij is geopend toen jij hier op school zat, dus ik dacht, jij weet er vast wel iets over.’ Zei ik. ‘Ja, dat is zo, maar waarom wil je er wat over weten?’ Vroeg Hagrid. ‘ik hoorde dat jij hem geopend zou hebben toen?’ Mompelde ik. ‘Sorry Siria, wat zei je. Ik verstond het niet.’ Zei Hagrid. ‘Ik heb gehoord dat jij hem toen geopend heb.’ Schreeuwde ik zowat. Ik bleef naar mij voeten staren, wachtend op het moment dat Hagrid zou reageren. Hij zei niets, minutenlang bleef het stil. Geen van ons beide zei iets. ‘ van wie hebbie dat?’ Vroeg Hagrid rustig. Ik bleef naar mijn voeten staren en antwoordde: ‘Van iemand.’ Het bleef weer even stil. ‘oké Siria, wat wil je weten?’ Vroeg Hagrid. ‘ik wil weten wat jij weet.’ Zei ik.
    ‘Goed, ik zal vertellen wat ik weet. Eerst wil ik zegge, ik heb hem niet geopend. Perkamentus geloofde me, maar het schoolhoofd niet. Het was jammer dat nadat Marten mij Betrapte met mijn vriend, de aanvallen ophielden. Dus bleef iedereen geloven dat ik de aanvallen had gepleegd.’ Zei Hagrid. Ik keek hem aan en vroeg aarzelend: ‘wie was die vriend van jou dan.?’ ‘een acromantula.’ Antwoordde hij. ‘een acromadinges, wat is dat?’ Vroeg ik aan hem. Hij dacht na. ‘Hou het maar op een grote spin.’ Zei hij. Ik rilde, ik had het niet zo op spinnen. ‘hoe kwam je eraan?’ Vroeg ik. ‘ik had hem als ei gevonden, heb hem uitgebroed en opgevoed vanaf dat ie klein was.’ Antwoordde Hagrid. ‘oké, nog een laatste vraag, wat gebeurde er met je toen je betrapt was?’ Hagrid aarzelde even maar zei toen. ‘ Ik werd van school getrapt.’ ik knikte. ‘ er ligt nog huiswerk op me te wachten. Dus ik ga.’ Zei ik. Ik stond op, pakte de boog en de pijlen en liep naar de deur. ‘Siria’ ik draaide me om. ‘beloof me dat je het aan niemand verteld.’ Zei Hagrid. ‘Belooft, zal ik doen.’ zei ik. En ik liep de deur uit, terug naar het kasteel.



    Re: Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)

    Sam - 11.04.2005, 18:01


    Weg !
    Ik rende meteen door naar de slaapzaal. Er was niemand, dat was goed. Dan kon ik in alle rust bezig zijn. Ik rukte het nachtkastje van Ginny open. Het was weg. Ik zocht door de hele lade. Maar ik kon het niet vinden. Het dagboek was verdwenen. Ik zakte moedeloos in elkaar, waarom moest het nou juist nu weg zijn. Juist nu ik boos was op Marten, en ik uitleg wilde. Hij had mij laten denken dat Hagrid de aanvaller was, maar dat was niet zo. Ik wilde weten waarom hij dat had gezegd. Ik wilde de waarheid weten, want het feit dat de geheime kamer was geopend was geen grap. Het was bloedje ernst. Hij had gewoon gelogen, dat kon niet. Maar ik had natuurlijk ook niet gewild dat het de waarheid was geweest. Marten was gewoon een vuile bedrieger. Ik moest huilen, hoe had ik Hagrid eigenlijk ooit kunnen verdenken. Hij was juist zo aardig, hij was net als Remus een soort vader voor me. Hij was bezorgd om me. En hij verraadde me niet, steeds als ik weer het bos in ging. Hij zei er niets over tegen welke leraar dan ook. Ik moest hem niet verdenken, ik moest hem juist dankbaar zijn voor wat hij deed.
    Na tien minuten stond ik maar weer op, ik kon nu toch niets doen. Ik veegde de tranen weg die nog op mijn gezicht zaten. Ik liep langzaam naar de deur toe. Voor de deur bleef ik staan. Wat had ik toch een vreselijk leven, alles ging anders dan ik wilde. Me vader in de gevangenis, geen moeder, je peetvader raak je kwijt. Vrienden worden beschuldigd. Met die laatste gedachte kwam er nog een mee. Onlangs had ik twee personen verdacht. Hagrid had vertelt, en mijn conclusie was dat hij het niet was. Maar dat zou dus betekenen, als Hagrid het niet was. Dan was Ginny de persoon die de aanvallen pleegde. Er sprongen weer tranen in mijn ogen, waarom moest deze wereld toch zo oneerlijk zijn. Waarom moest nou net mijn vriendin de dader zijn. Waarom? Dat was de grootste vraag.
    De deur vloog de deur open en knalde tegen mij aan. Met een smak viel ik op de grond. Mijn hoofd deed pijn en er sprongen weer tranen in mijn ogen. Linda en Claudia kwamen binnen, ze keken me geschrokken aan. ‘Sorry, gaat het?’ Zei Linda. Ik knikte en stond op. Ik wankelde nog een beetje, maar ik vond mijn evenwicht al snel weer. ‘weet je het zeker.’ Vroeg Claudia. Ik knikte en Vroeg: ‘Hebben jullie Ginny gezien?’ Linda schudde haar hoofd en keek vragend naar Claudia die haar schouders ophaalde. ‘ik zag haar vanochtend door de gang rennen, ze leek toen erg verdrietig. Maar waar ze nu is weet ik niet.’ Zei Claudia. Ik knikte even naar hen en liep toen de gang op. Bij de trap naar beneden stond ik even stil. Ik veegde mijn tranen weer weg en liep naar beneden.
    In de leerlingenkamer plofte ik in de eerste de beste stoel neer die ik tegenkwam. Ik bleef roerloos voor me uitstaren. Er ging zoveel door mij heen op dat moment. Verdriet, blijdschap, woede en… tevredenheid. Hier op Zweinstein ging het niet goed, als er niets aan gedaan zou worden, dan zou het slecht aflopen. Dan zou er nu ook iemand sterven, dat mocht niet gebeuren. Dat moeten we voorkomen. Maar hoe? Ik schrok op van een geluid vlak naast me. Toen ik opzij keek zag ik dat Ginny was neergeploft in de stoel naast me. Ik keek naar Ginny ’s gezicht, het was rood en het leek alsof ze gehuild had. ‘wat heb je met Marten ’s Dagboek gedaan? Vroeg ik. Ginny bleef zitten en de tranen sprongen in haar ogen, ze zei een poos niets. ‘Hij heeft me bedrogen!’ Huilde Ginny. ‘Mij heeft hij ook bedrogen, maar waar heb je het gelaten?’ Vroeg ik weer. ‘Ik vertrouwde hem, maar hij was gewoon een vuile bedrieger.’ Zei Ginny. Ik wist niet wat hij Ginny had aangedaan, maar ik wilde nu weten waar ze hem gelaten had. ‘best Ginny, maar waar is het nu?’ Vroeg ik op een dwingende toon. Ze keek me even raar aan en zei toen: ‘Ik heb het gewoon weggegooid, meer weet ik niet.’ Zei Ginny. ‘Waar?’ Vroeg ik. Ik begon een beetje boos te worden. ‘Ik zeg toch dat ik het niet weet, luister toch eens.’ Antwoordde Ginny boos. Ze stond op en liep boos de trap naar de slaapzalen op. Ik keek haar boos na. Wat was ze ook stom. Marten was een bedrieger, maar als je hem op de juiste manier had behandeld, dan had hij nog een grote informatiebron kunnen zijn. Dat ze hem had weggegooid was het stomste wat ze ooit had kunnen doen.
    Nog boos over Ginny stond ik op en liep de leerlingenkamer uit. Ik dwaalde wat door de gangen van het kasteel. Waar zou Ginny het dagboek gelaten hebben? Ik had geen idee, en zoeken was onmogelijk. Het kasteel is gewoon te groot. Waarschijnlijk wist Ginny wel waar ze het gelaten had, alleen wilde ze het niet zeggen. Bij de bieb ging ik even naar binnen. Ik had nog een boek nodig met informatie over de maansteen. Morgen moest ik een verslag erover inleveren bij Sneep. Wel drie vellen perkament wilde hij hebben. Belachelijk gewoon. Ik hield best van lezen en schrijven, maar dit was overdreven. Terug in de leerlingenkamer begon ik het stuk over de maansteen te lezen en ik schreef mijn verslag. Het kalmeerde me een beetje. Tegen de tijd dat ik klaar was, was het al weer tijd voor het avondeten. In de grote zaal hoorde ik van Claudia en Linda dat Ginny helemaal overstuur was, ze had liggen huilen en schreeuwen. En ze wilde niet zeggen wat er was. Voor mij waren er twee mogelijkheden voor dit gedrag. Het kwam door mij, hoe ik had gedaan, of het kwam door Marten. Maar hoogstwaarschijnlijk kwam het door ons allebei. Maar helemaal zeker was ik er niet van, en om het aan haar te vragen. Daar had ik niet zo een zin in. ‘wat denk jij dat er met haar aan de hand is?’ Vroeg Claudia aan mij. Ik schrok op uit mij gedachten. Ik haalde mijn schouders op. ‘ze doet de laatste tijd zo vreemd.’ Zei Claudia. Ik knikte. ‘Maar als we haar met rust laten en niet meer doorvragen. Dan denk ik dat het snel weer over gaat.’ Claudia en Linda knikten. ‘het gaat wel weer over, dat weet ik gewoon zeker.’ Voegde ik er nog aan toe.



    Re: Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)

    Sam - 13.04.2005, 16:29


    Valentijnsdag
    Zoals ik had verwacht ging het met Ginny al snel stukken beter. Binnen een paar dagen was ze weer haar vrolijke zelf. Ze had alles weggegooid uit haar hoofd wat met Marten te maken had. Zelf probeerde ik dat ook, alles vergeten wat hij had gezegd. En me weer concentreren op mijn normale leven. Dit ging minder goed dan ik wilde. Steeds weer dacht ik terug aan alles wat hij had gezegd. Hoewel ik de grootste vragen die ik door hem had gekregen toch vergeten werden toen de tijd voorderde. Er bleef wel nog een vraag in mijn hoofd hangen. Waar was Marten ’s dagboek gebleven. Niemand kan daar nu antwoord op geven. Het leek zelfs of het Dagboek van de aarde verdwenen was.
    Begin februari mocht Hermelien weer terug naar de leerlingenkamer. Dit gaf gelukkig ook nog wat afleiding aan mij. Hermelien wilde graag weten wat er de afgelopen tijd allemaal was gebeurd. Ze hoorde dan wel veel van ons, maar met madame Plijster in de buurt kon je niet alles vertellen. Ik vertelde haar van alles. Ook dat ik een centaur had gezien en dat ik had leren boogschieten van Hagrid. Ik verzweeg daarbij wel het gesprek dat we hadden gehad naar afloop. Hermelien wilde ook weten hoe het ondertussen met de geheime kamer zat. Harry zei dat Smalhart dacht dat hij er persoonlijk een einde aan had gemaakt. Het was ook zo dat het als lang geleden was dat er een aanval had plaatsgevonden. Maar ik geloofde niet dat het nu over was. Nu Hermelien terug was, was het een stuk gezelliger. Na Ginny was Hermelien mijn beste vriendin. We hadden veel gemeen, maar op sommige vlakken verschilden we erg. Een van die dingen was dat ik me niet zo aan de regeltjes hield en Hermelien wel.
    Maandagochtend werd ik vroeg wakker. Vlug kleedde ik me aan. Vandaag was de perfecte dag om het grapje uit te halen wat ik al langer gepland had. Als een muis liep ik door de gangen. Het kwam nu toch wel van pas dat mevrouw Norks versteend was. Dan had ik minder kan dat ik werd betrapt. Voor de deur van de kamer van Professor Smalhart bleef ik staan. Ik liep naar de deur en luisterde, er kwam geen geluid vandaan. Zachtjes opende ik de deur, meteen ging er een waling voor hem door me heen. Overal in de kamer hingen foto ’s van zichzelf. Sommige van de foto Smalharts hadden zelfs een haarnetje op. Gelukkig sliepen ze wel allemaal, anders zouden ze me alsnog betrappen. Ik keek de kamer rond, het viel nog mee. Hij was niet zo een grote ijdeltuit als ik had gedacht. Hij had maar twee spiegels in zijn kamer. Het waren dan wel grote. Ik keek nog even of ze allemaal sliepen en liep toen naar de eerste spiegel. Ik tikte er met mij toverstok op. ‘Glamonti’ fluisterde ik. Er ging een groende gloed over de spiegel die daarna verdween. Dat was er eentje. Bij de volgende spiegel deed ik hetzelfde. Hier ging ook de groene gloed overheen. Fase een van mijn plan was gelukt. Ik liep de kamer uit en deed de deur zachtjes dicht. Nu hoefde ik er alleen nog maar te wachten. Smalhart zou zich rot schrikken als hij dit zag.
    Net toen professor Anderling en professor Perkamentus langskwamen klonk er een harde schreeuw uit Smalharts kamer. Professor Anderling en professor Perkamentus keken om. Ik begon te giechelen en probeerde niet te lachen, ze mochten niet weten dat ik het had gedaan. Nu klonk er een wanhopig gehuil uit Smalharts kamer. Anderling liep naar de deur en vroeg: ‘Gaat het goed Gladianus?’ ‘Ga weg, niemand wil mij zien zoals ik er nu uitzie !’ Zei de stem van Smalhart. Professor Anderling keek even naar Perkamentus en opende toen de deur van Smalharts kamer. ‘Wat bedoel je Gladianus, je ziet er net zo uit als anders.’ Zei professor Anderling. Perkamentus was er nu ook bij komen staan. ‘maar de spiegel.’ Jammerde Smalhart. Ik begon het steeds leuker te vinden. Het was misschien niet zo aardig voor hem, maar ik vond het al geslaagd. Professor Perkamentus liep naar binnen en Anderling ging achter hem aan. Ikzelf liep toen naar de deur die nog open stond en ik gluurde naar binnen. Perkamentus was naar de spiegel gelopen en bekeek hem nu uitvoerig. ‘Deze spiegel is bewerkt met een Glamonti spreuk.’ Zei Perkamentus. ‘een wat? ’ Vroeg Smalhart. Ik giechelde, onze fantastische leraar wist niet een wat een Glamonti spreuk was. En dan was hij nog wel de leraar. ‘een Glamonti spreuk Gladianus, dan laat de spiegel precies het omgekeerde zien van wat er is. ’ Antwoordde professor Anderling. ‘dus ik zie er niet slecht uit? ’ Vroeg Smalhart. ´nee.’Antwoordde Anderling geïrriteerd. Ik begon harder te giechelen, zo een domme leraar had ik nog niet eerder meegemaakt. ‘glamonta’ zei Perkamentus. Er ging een blauwe gloed over de spiegel. ‘Zo die is weer normaal.’ Zei hij. Hij liep naar de andere spiegel en onttoverde die ook. Ik vond het eigenlijk wel jammer, het was wel grappig geweest. ‘ik vraag me af wie dit gedaan heeft.’ Zei professor Anderling. “de vuile schoft, hoe durft die persoon toch. Ik zal deze persoon hoogstpersoonlijk straffen.’ Zei Smalhart. Ik lachte in gedachten, dan moest hij me wel eerst vinden. ‘Enig idee wie dit gedaan heeft?’ Vroeg professor Anderling aan Perkamentus. ‘Ja, dat heb ik inderdaad.’ Zei Perkamentus. Hij draaide zich om en keek naar de deuropening. Snel trok ik mijn hoofd weg en zette het op het lopen. Ik wist dat het eigenlijk geen zin had, ik wist gewoon zeker dat Perkamentus me had gezien.
    Met een kleine omweg en een hoop getreuzel liep ik naar de grote zaal. Ik zat na te denken hoe ik me hieruit kon redden, hoe zouden Fred en George het steeds klaarspelen? Het beste was nu om gewoon al er al veel mensen in de grote zaal waren naar binnen te gaan. Dan zouden ze me minder snel opmerken. Na een tijd was ik toch bij de grote zaal. Ik liep naar binnen, mijn ogen werden groot en er ging een walging door me heen. Alles was roze ! Roze was geen slechte kleur, maar dit, dit ging me toch iets te ver. Er hingen fel roze bloemen aan de muur, er kwam roze hartjesconfetti uit de lucht. Vreselijk was dit, waarvoor was dit nodig. Het ergste moest nog komen. Toen ik zat en naar de lerarentafel keek of er al iemand naar me toe kwam moest ik bijna overgeven. Ik kon mijn ogen niet geloven, erger kon toch niet. Professor Smalhart, in een felroze gewaad! Ik had er helemaal geen spijt meer van dat ik zijn spiegels had betoverd, en als het erop aan kwam zou ik ook nog bekennen dat ik het had gedaan. Profesoor Anderling keek met dezelfde soort walging als ik naar Smalhart. Ik dacht dat zei het ook niet zo erg vond dat ik het had gedaan, misschien zou ze me zelfs nog punten hiervoor geven. Ik moest lachen. Dat zou mooi woorden. Maar als Perkamentus de spiegel niet had onttovert dan zat Smalhart waarschijnlijk nog steeds huilend voor de spiegel. Dan zouden wij tenminste niet gekweld te hoeven worden met dit vreselijke gedoe!
    Toen iedereen er was stond Smalhart op en nam het woord. ‘Hallo jongens en meisjes. Allereerst een Vrolijke Valentijnsdag gewenst.’ Zei hij. Vandaar dat alles roze was, schoot er door mijn hoofd. Het was valentijn. ‘ik graag alle achtenveertig mensen bedanken die mij tot nu toe een kaart hebben gestuurd.’ Zei Smalhart. Daarbij maakte ik en geluid alsof ik moest kotsen. Wie wilde hem nou een kaart sturen voor valentijn, die gene was echt gek. ‘vandaag zal een gezellige dag worden, en ik neem aan dan mijn collega ’s daar graag bij willen helpen. Ik kan verklappen dat professor Banning meer betoverende liefdesbezweringen kent al geen onder. En misschien wil professor Sneep al jullie het lief vragen voordoen hoe je een liefdesdrankje brouwt.’ Vervolgde hij. Bij deze woorden sloeg professor Banning zijn handen voor zijn gezicht en Professor Sneep keek al zo dat niemand het nog in zijn hoofd zou vragen om dat liefdesdrankje. Ik begon een steeds grotere hekel aan Smalhart te krijgen. Door dit stomme gedoe verpestte hij de dag alleen maar. ‘en ten slotte heb ik nog een verrassing voor jullie.’ Zei Smalhart. Hij klapte in zijn handen en er kwam een rijtje dwergen binnen. Ze waren uitgedost met witte vleugeltjes en gouden harpjes. ‘ Beminnelijk postbezorgende cupido ‘s. zij zullen vandaag door de school lopen en alle valentijns berichten bezorgen.’ Zei hij. Nu werd het mij echt teveel, als dat roze kon nog, zijn stomme geklets kon ik nog aanhoren. Maar dit kon niet, postbezorgende dwergen, waar haalde die gek de ideeën vandaan. Ik stond op, greep nog een stuk brood en liep de zaal uit. Dit kon ik niet langer aanhoren. Ik nam een hap van het brood en spuugde het meteen weer uit. er zat allemaal confetti op. ik haalde mijn schouders op en gooide het brood weg. Ik zou wel wat uit de keuken gaan halen waar geen confetti op zat.
    Het laatste uur voor de middag pauze had ik les van professor Smalhart. Hij was deze dag waarschijnlijk nog niet zat, want in plaats van zijn normale verhaal over zijn heldendaden. Begon hij ons nu te vertellen over zijn liefdesleven. Rijen met meiden die alleen hem wilden. Ik vond het zelf allemaal nogal overdreven. Daardoor luisterde ik maar half, tijdens Smalharts verhaal probeerde ik alvast mijn huiswerk voor gedaanteverwisseling te maken. Dit lukte niet echt, Smalhart kletste veel en veel te veel. En gij praatte te hard, dus kon ik me niet erg concentreren. Ik keek opzij naar Ginny om te zien wat zij deed, tot mijn verbazing luisterde ze intensief naar alles wat Smalhart vertelde.
    Halverwege de les werd ik even verlost van Smalharts gezemel. Er kwam namelijk een groep dwergen binnen die boodschappen uitdeelden. Een van de dwergen liep naar mij toe. Hij haalde een klein uiltje uit zijn tas en gaf het aan mij. Verbluft hield ik hem in mijn hand. Dit uiltje was wel heel klein. Wat moest ik hier nou mee ? Vroeg ik me af. ‘maak het briefje een open.’ Zei Ginny. Ik keek goed en zag dat het uiltje inderdaad een briefje in zijn snavel had. Deze postbezorger wilde zelf zijn werk afmaken. Dus moest de dwerg het briefje maar met uil en al bezorgen. Ik moest er om lachen en had toch wel bewondering voor deze kleine postbezorger. Voorzichtig haalde ik het briefje uit zijn snavel en gaf ik hem een koekje. Daarna vloog hij weg. Ik opende het briefje en las:
    Blauwe ogen als de zee,
    In die ogen vaar ik mee,
    Mijn liefste Sisi, ik zeg tegen jou.
    Dat ik heel veel van je hou.
    Ik draaide het papiertje om. ‘geen afzender, vreemd.’ Zei ik tegen Ginny. ‘misschien wel dezelfde als de persoon die jou dat ringetje gaf met kerst.’ Zei Ginny. ‘Misschien’ Zei ik. Maar als dat zo was, dan had hij de letters S.Z. er wel weer bijgezet. Dit is zeker van een ander. Dacht ik er nog bij. Nadat alle dwergen weg waren en de boodschappen gelezen ging Smalhart weer verder met zijn verhaal. Ik lette niet meer op, ik vroeg me alleen nog af van wie dat briefje kwam.
    Na de pauze hadden Ginny en ik een blokuur bezweringen, we stonden voor het lokaal te wachten toen er nogal wat rumoer ontstond. Ik ging op mijn tenen staan om te zien wat er aan de hand was. Ik zag Harry aan komen rennen, er rende een dwerg achter hem aan. Daarachter kwamen Ron en Hermelien. Het was mij wel duidelijk dat die dwerg niet zomaar achter Harry aan ging. Vlak bij ons had de dwerg Harry te pakken. De dwerg hield zijn tas vast, Harry probeerde zijn tas los te trekken, maar het lukte niet helemaal. Plots klonk er een luidde scheur. Alles wat in Harry ’s tas had gezeten rolde nu over de grond. Er rolde een muntje naar me toe. Voor mijn voeten bleef het liggen. Ik raapte het op en bekeek het, dit was een dreuzelmuntstuk. Hoe kwam Harry daar aan? Ik keek weer naar het tafereel dat zich nu afspeelde. Harry probeerde al zijn spullen zo snel mogelijk bij elkaar te rapen. Toen ik dacht dat het niet erger voor hem kon kwam Draco ook aanlopen. Ik merkte dat Ginny naast me een beetje rood kleurde, waarom wilde ik wel weten. Maar mijn aandacht werd weer afgeleid.
    Harry had geprobeerd weg te rennen, maar was bij zijn been gegrepen door de dwerg. Hij smakte voorover op de stenen vloer. De dwerg ging op zijn benen zitten, zodat hij geen kant meer op kon. Hij begon te zingen. Ik deed mijn handen voor mijn oren. De tekst was nog niet zo erg, maar het geluid van de dwerg wel. Deze dwerg zong wel heel vals. Toen de dwerg uitgezongen was begonnen verscheidene mensen te lachen. Ik niet, de tekst was wel leuk verzonnen. Wel vreemd, maar het was waarschijnlijk goed bedoelt. Ik was wel opgelucht dat de dwerg niet meer zong. Zo vals had ik het nog nooit gehoord.
    Ik verbleekte, Draco had een van de boekjes opgeraapt die in Harry tas hadden gezeten. Een zwarte kaft, gouden letters, vergeelde bladzijden. Ik dacht even dat ik weer ging flauwvallen. Dat was het Dagboek van Marten. Dit was wel het ergste wat had kunnen gebeuren, Ginny had al een puinhoop aangericht door het weg te gooien. Maar dit was nog veel erger. Harry had het dagboek. Ik keek naast me en zag dat Ginny ook wit was weggetrokken. Ik hoorde een schreeuw en de stroom kwam in beweging. In het lokaal luisterde ik niet naar professor Banning, ik dacht na. Hoe had dit ooit kunnen gebeuren. Dit dagboek was niet zomaar een dagboek. Het had krachten, het was kostbaar. Met dat dagboek had je de hele geschiedenis in de hand. En misschien stond er nog wel meer in. Als je het maar op de juiste manier gebruikte. Ik moest dat dagboek terugkrijgen. Maar hoe?
    Na de lessen ging ik meteen door naar de uilenvleugel. Ik zocht naar zilver, ik, ik kon hem helaas niet vinden. Ik ging op de grond zitten en pakte een vel perkament en veer en inkt. Ik begon te schrijven:

    Beste Remus,
    Ik heb een probleem, Ik kan het alleen niet vertellen.
    Mijn hoofd bevat veel geheimen, die geheimen roepen vragen bij me op.
    Maar niemand zal die vragen ooit kunnen beantwoorden.
    Er is maar een persoon die dat kan, En die is nu onbereikbaar. En ik weet niet hoe ik hem moet bereiken.
    Ik weet dat dit niet veel zin heeft, maar misschien heb je toch nog iets wat mij kan helpen met dit probleem.
    Verder gaat het wel goed met me op school.
    Liefs Siria

    Ik las de brief nog eens, wat had het voor nut om hem te versturen. Niets eigenlijk, maar toch. Misschien zou ik het nut wel ontdekken als ik het antwoord had. Ik keek nog een rond en zocht naar Zilver. Hij was er nog steeds niet. Wel zag ik Hedwig zitten. ‘Hedwig’ Schreeuwde ik. Ze keek op en vloog naar beneden. ‘weet jij waar Zilver is.’ Vroeg ik. Ze Schudde haar hoofd. ‘Zou jij dan deze brief willen bezorgen.”Vroeg ik. ‘Is goed hoor, Naar wie moet hij?’ Zei Hedwig. ‘Naar Remus Lupos.’ Antwoordde ik. Hedwig nam de brief aan en vloog het raam uit. Ik keek haar na tot ze was verdwenen. Daarna liep ik weer terug naar de leerlingenkamer.



    Re: Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)

    Sam - 20.04.2005, 20:11


    Geheimen
    Terug in de leerlingenkamer plofte ik in een stoel. Wat moest ik nu doen, ik moest dat dagboek terug hebben. En snel, want nu had Harry misschien nog geen idee wat voor krachten erin zaten. Maar later misschien wel. Ik stond op en liep naar de slaapzaal om een paar boeken te halen, het had geen nut om alleen maar te zitten en te denken. Ik kon beter wat huiswerk gaan maken. Er lag nog een vreselijk opstel te wachten voor toverdranken. In de slaapzaal merkte ik dat ik wat zwaars in mijn zak had zitten. Ik haalde het eruit. Het was de dreuzelmunt van Harry. Die was toen uit zijn tas naar mij toe gerold. Ik zuchtte en liep de kamer uit, ik moest hem maar even terug gaan geven. Misschien kon ik dan ook uit hem krijgen hoeveel hij over het dagboek wist.
    In de leerlingenkamer keek ik rond. Ron was er wel, maar Harry was in geen velden of wegen te bekennen. Misschien zat hij op de jongensslaapzaal. Ik klopte op de deur, maar er kwam geen reactie. Ik opende de deur. Harry zat op het bed het dagboek in zijn handen. Hij deed heel raar, het leek wel of hij van de aarde was verdwenen. Ik wapperde met mijn hand voor zijn gezicht, hij reageerde niet. Af en toe maakte hij een geluidje. Toen ik ervan overtuigd was dat er iets niet helemaal goed was met Harry keek ik in het dagboek. Er stond niets in, dat was ook wel logisch, want alles wat geschreven werd verdween weer. Wel zag ik in de hoek een klein vierkantje. Ik zag dat er personen in bewogen, maar ik kon ze niet onderscheiden. Ik wist wel een ding zeker, Harry wist hoe hij het dagboek moest gebruiken. Ik dacht na, wat zou Marten aan Harry laten zien. Toen schoot het door me heen dat Marten mij ook wilde laten zien hoe hij Hagrid had betrapt. Dat liet hij nu aan Harry zien, die vreselijke leugenaar
    Ik probeerde het dagboek uit Harry handen te trekken, maar hij hield het te stevig vast. Ik greep een veer en krabbelde slordig: ‘leugenaar, laat Harry met rust.’ Het glom en verdween. Ik wachtte even en het antwoord verscheen. ‘Te laat Siria, Weldra zal Harry geloven dat Hagrid de dader is.’ Ik had dus toch gelijk, Marten liet aan Harry zien hoe hij Hagrid ergens op betrapte. Maar in ieder geval niet op het openen van de geheime kamer. ‘Maar Hagrid is de dader niet.’ Schreef ik. ‘Dus die sul heeft aan jouw verteld hoe het zit, Natuurlijk wist ik toen dat Hagrid de dader niet was. Maar iemand moest toch de schuld krijgen?’ ‘Je bent gewoon een achterbakse leugenaar! Ik ga naar Perkamentus!’ ‘Dat zou erg onverstandig zijn, dan zal ik gedwongen worden mijn creatie op jou af te sturen, en dat zou zonde zijn. Dus geen woord erover, en Laat me nu mijn gang gaan.’
    ‘Jij vuile…….’ Hij antwoordde niet meer.
    Iets later schoot Harry de lucht in en viel plat op zijn bed. Het dagboek viel omgekeerd op zijn buik, dus kon ik niet zien of Marten nog wat zei. Hij keek om zich heen, ik weet niet of hij mij opmerkte. De kamerdeur vloog open. ‘Dus daar ben je.’ Zei Ron, die binnen kwam. Ik snapte niet of hij het nou tegen mij of tegen Harry had, maar daar maakte ik me niet erg druk om. Hij keek wel geschokt toen hij mij zag en de uitgeputte Harry op het bed. Harry was ondertussen alweer gaan zitten, maar hij trilde nog. ‘Wat is er?’ Vroeg Ron.
    ‘Het was Hagrid Ron. Hagrid heeft vijftig jaar geleden de geheime kamer geopend.’ Zei Harry. Het liefst had ik eruit geschreeuwd dat, dat onzin was. Maar ik hield me in, ik had Marten ’s Creatie liever niet achter me aan. En ik had eigenlijk ook geen idee hoe ik aan hen kon uitleggen dat een dagboek de aanvallen pleegde. Want nog steeds vermoedde ik alleen maar dat ik en Ginny er ook iets mee te maken hadden, ik had nog steeds geen bevestiging. ‘Wat doe jij hier eigenlijk?’Vroeg Ron. Ik keek verschrikt naar Ron. ‘Ik ehhh…….., Ik kwam wat teruggeven aan Harry.’ Antwoordde ik. Ron keek me wantrouwig aan. Snel haalde ik de munt uit mijn zak en gaf hem aan Harry. Ik draaide me daarna om en beende de kamer uit.
    In de leerlingenkamer bleef ik denken. Wat moest ik nou doen. Harry had het dagboek, hij wist hoe het werkte en het ergste was nog. Het geloofde dat Hagrid de dader was. Ron geloofde dat trouwens nu ook en Hermelien zou het vast ook spoedig weten. Nog even en de hele school wist het. Ik moest gewoon wat verzinnen, er moest een oplossing zijn. De tijd tikte door en de leerlingenkamer begon langzamerhand leeg te stromen. Ik bleef daar zitten, ik wist toch dat ik niet zou kunnen slapen. Ik moest eerst een oplossing vinden. Er kwamen bijna een paar tranen uit. Het was ook zou vervelend dat ik er met niemand over kon praten. Van Marten mocht ik niet zeggen, Van Hagrid mocht ik niets zeggen. Zo bleef er weinig over om te zeggen. Er was gewoon niemand waarmee ik kon praten. Als ik met Hagrid wilde praten zou ik hem toch moeten vertellen over Marten en het dagboek. Dat kon dus niet. Met Ginny kon ik er niet over praten, want zij wist waarschijnlijk niets over Hagrid. De andere leerlingen en Leraren vielen af. Zelfs met Remus kon ik er niet over praten. Er bleef gewoon niemand over. Alleen met Marten kon ik erover praten. Maar dat wilde ik niet, want hij was een leugenaar. En hij was toch niet bereikbaar nu Harry het dagboek had.
    Ik schrok op van een krakend geluid. Ik keek om en zag Harry de trap af komen lopen. Hij schrok toen hij me zag zitten. ‘Wat doe jij hier zo laat nog?’ Vroeg hij. ‘Denken, en jij?’Antwoordde ik luchtig. Harry zei niets en ging op de bank tegenover me zitten. ‘Ik kan niet slapen.’ Zei Harry. ‘waarom kun je niet slapen?’ Vroeg ik. Harry zuchtte en haalde zijn schouders op. ‘Hoe kom jij eigenlijk aan die dreuzelmunt?’ Vroeg ik hem maar toen merkte dat hij niet wilde antwoorden op mijn vorige vraag. ‘dat kan ik ook aan jouw vragen.’ Zei hij.
    Ik grinnikte. ‘Toen je tas scheurde viel hij eruit en rolde naar mij toe. En hoe kom jij eraan?’ Harry keek me even recht in de ogen en sloeg ze daarna weer neer. ‘Kerstcadeautje van mijn oom en tante. Ze zijn dreuzels, vandaar.’ Antwoordde hij. Ik knikte. ‘woon je ook bij hen?’ vroeg ik. Harry knikte. ‘Waarom niet bij een ander tovenaarsgezin?’ Vroeg ik. Er kwam een brok in mijn keel, ik wilde het niet weten, maar toch ook wel. Ik merkte ook dat Harry het er liever niet over had, maar ik bleef wachten. Het duurde lang, ik stond op en ging naast hem op de bank zitten. Ik herhaalde mijn vraag. ‘Ik weet niet precies, ze zijn mijn enige familie. Perkamentus heeft me verder nooit vertelt waarom ik nou bij hen moet wonen. Het is daar vreselijk, maar ik kan nergens anders heen.’ Zei Harry. Ik slikte, ik wist wie dit had aangericht. Mijn tranen probeerde ik tegen te houden. ‘Dat spijt me.’ mompelde ik. ‘Wat spijt je?’ Vroeg Harry. Ik keek geschrokken op. ‘Ehh, niets. Ik praatte in mezelf.’ Zei ik. Ik wist dat Harry het niet geloofde, maar hij zei er gelukkig niets over.
    ‘Hoe is het eigenlijk met jou afgelopen?’ vroeg Harry. ‘hoe bedoel je?’ Vroeg ik. ‘Nou met je peetvader enzo’ Zei hij. ‘ow’ ik stopte, ik wist even niet meer wat ik wilde zeggen. ‘Hij is het voogdijschap kwijt.’ Zei ik. ‘Woon je nu bij de Malfidussen?’ Vroeg Harry ongelovig. Een klank van walging ging door zijn stem. Ik schudde mijn hoofd. Mijn tranen probeerde ik binnen te houden. Ik wilde even nergens meer aan herinnerd worden. Ik had me er juist overheen gezet. ‘Wie heeft dan jou voogdijschap?’ Vroeg Harry. Ik zei niets, de tranen wonnen en gingen toch over mijn gezicht. Zo even had ik nog gedacht dat er niemand was om mee te praten, maar er was altijd wel iemand om mee te praten. Zolang je die persoon maar vertrouwde. En ik vertrouwde Harry. En ik kon erover praten zonder te vertellen wat Marten en Hagrid geheim wilden houden. Harry merkte van mijn plotselinge omslag en legde een arm om me heen, ik leunde tegen hem aan.
    ‘ik weet niet meer wat ik moet doen, ik ben zo bang.’ Piepte ik. ‘waar ben je bang voor, wat weet je niet meer?’vroeg Harry. Ik haalde mijn schouders op. ‘de geheime kamer, alles wat eromheen zweeft. Er gaat zoveel door mijn hoofd, ik kan het niet meer plaatsen. Zoveel, en ik mag er niets over zeggen, ik kan niemand er iets over vragen, want niemand weet de antwoorden.’ Snikte ik. ‘Gaat het om Hagrid?’ Vroeg Harry. ‘ook’ Antwoordde ik. ‘Wil je erover praten?’ Vroeg hij. ‘Ja, maar ik kan het niet.’ Zei ik. ‘Ben je bang nu je weet dat Hagrid de dader is?’ Vroeg Harry. Ik schudde mijn hoofd. ‘nee Harry, Mijn probleem licht heel ergens anders. Het heeft niet echt met Hagrid te maken, Maar hij speelt er wel een rol in.’ Zei ik. ‘Leg een uit, ik snap het niet.’ Zei Harry. ‘Harry, er is een ding dat ik je wil zeggen, en dit is een van de weinige dingen die ik kan zeggen zonder….’ Ik stopte. ‘Zonder wat?’ Vroeg Harry. Ik piepte wat. Harry keek me vreemd aan. ‘Ga er maar vanuit dat ik zoveel weet, dat alles op knappen staat. Ik mag er niemand iets over zeggen. Ik weet zoveel over de geheime kamer en alles wat er al is gebeurd, het gaat gewoon niet.’ Zei ik. Harry keek verbaasd naar me. ‘Wat weet jij dan allemaal?’ Vroeg Harry. ‘Heel veel meer dan jij ooit zult denken, Maar ik mag er niest over zeggen.’ Antwoordde ik. ‘Maar waarom niet?’ vroeg Harry. Ik dacht na, hoe kon ik dit nou het beste vertellen. Het vertellen onder iets te zeggen wat hij niet mag weten. ‘bedreigingen’ zei ik. Harry keek me met open mond aan. ‘Ik ga nu, ik wil even kijken of ik toch nog even kan slapen vannacht.’ Ik stond op na die worden en liep naar de trap die naar de slaapzalen leidde. Harry kwam achter me aan. ‘Siria, beloof me dat je niemand verteld over Hagrid. Dat hij de dader is.’ Zei Harry. Ik draaide me om en keek hem aan. ‘Harry, ik kan niet beloven dat ik het geheim houd. Ik heb al teveel geheimen, er kan er echt niet nog eentje bij. Ik kan je alleen beloven het tegen niemand te zeggen.’ Zei ik. Ik glimlachte, draaide me om en liep de trap op naar de slaapzalen.
    Ik plofte op mijn bed neer er staarde naar het plafond. Ik wist het nu echt niet meer. Er moest iets gebeuren, maar wat nou toch. Was er dan niemand die mij werkelijk kon helpen. Het had wel een beetje geholpen door iets aan Harry te vertellen. Maar het was niet genoeg geweest. En ik wist zeker dat er nog veel meer zou volgen. Er zou nog veel meer in mijn hoofd komen wat er niet uit mocht. Wat moest ik nou doen. Mijn eerste taak was om in iedergeval dat dagboek weer terug te krijgen. Maar wat daarna? Dat dagboek moest weg. Zoals ik het zag was dat dagboek de aanstichter van al dit onheil op Zweinstein. Het moest vernietigd worden. Maar hoe. Zodra ik het zou vernietigen zou niemand meer geloven in Hagrid onschuld. Want er was geen bewijs, er zou dan geen bewijs meer zijn voor zijn onschuld. Maar Marten zou toch niets zeggen als hij wist waar het om ging. Hij zou er nooit voor uitkomen dat Hagrid onschuldig was. Er gleden een paar tranen over mijn wangen. Waarom moest het juist mij overkomen. In al die jaren dat Zweinstein bestond moest de geheime kamer juist nu geopend worden. En dan nog wel door mijn beste vriendin. Hoewel het eigenlijk nog niet helemaal duidelijk was of Ginny inderdaad de aanvallen had gepleegd, wist ik het gewoon. Diep in mijn hart voelde ik dat Ginny de aanvallen uitvoerde. En dat ik er zelf ook bij geholpen had. Misschien niet direct, maar ik speelde ook een rol in de aanvallen. En ik moest mijn rol nemen zoals hij kwam. Daar kon ik gewoon niets aan doen.



    Re: Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)

    Sam - 09.05.2005, 17:31


    Verdwijning
    De dagen gingen voorbij, maar ik het allemaal maar niet vergeten. Alles bleef door mijn hoofd dwalen. Doordoor verslapte mijn concentratie bij de lessen. Mijn cijfers gingen omlaag en ik viel in slaap tijdens de lessen, doordat ik ’s nachts niet kon slapen. Ik was niet de enige doe eronder leed. Ook Ginny leed onder het feit dat Harry het dagboek nu had. Zelfs zij snapte dat dit een ramp was, en hoe stom ze was geweest door het weg te gooien. Ik had het er wel eens met Ginny over hoe we het dagboek terug moesten krijgen, maar wij allebei hadden geen idee hoe we dat klaar konden spelen zonder dat Harry het doorhad. Ondertussen had ik wel antwoord gekregen van Remus, maar dat had me niet veel verder geholpen. Zolang ik niet meer informatie kon geven over mijn probleem, Kon hij ook geen oplossing verzinnen.
    Het werd al maart en mijn concentratieverslapping was nu op zijn hoogtepunt. In plaats van de goede cijfers kwamen de slechte cijfers er weer aan. Het verbaasde me dan ook niet dat ik bij het schoolhoofd werd geroepen. Die middag na het eten liep ik naar het kantoor van Perkamentus om me te melden. Voor het kantoor besefte ik dat ik het wachtwoord helemaal niet wist. Ik keek om me heen of er een leraar in de buurt was die me even kon helpen, maar er was niemand. Voor ik wat anders kon bedenken ging de waterspuwer opzij. En kon ik doorlopen. Voor me zag ik de wenteltrap, haalde diep adem en begon te klimmen.
    Ze ik liep de kamer binnen, Perkamentus zat achter zijn bureau. ‘Ga zitten.’ Zei hij. Ik deed wat hij zei en ging in de stoel tegenover hem zitten. ‘Zeg eens Siria, Hoe gaat het met jou?’ Vroeg Perkamentus. ‘Moet ik eerlijk zijn?’ Vroeg ik. ‘Uiteraard’ Antwoordde hij. Ik zuchtte. ‘het gaat vreselijk met mij.’ Zei ik. Perkamentus knikte. ‘Heb je enig idee waarom je hier bent?’ Vroeg hij. Ik knikte, dat wist ik maar al te goed. ‘Vanwege mijn gedrag de laatste tijd.’ Zei ik. ‘Inderdaad’ Zei hij, Hij pauzeerde even. ‘Ik heb veel van jou daden door de vingers gezien en daar niets tegen gedaan. Maar ik kan het niet zo door laten gaan. Het is de bedoeling dat je dit jaar haalt, Begrijp je?’ Ik knikte, ‘Ik weet het.’ Mompelde ik. ‘Vertel eens, wat zit je dwars?’ Vroeg Perkamentus. Ik keek verbaasd op, zo een vraag had ik niet verwacht. Ik had eerder gedacht dat hij me zou straffen. Ik aarzelde even, wat zat mij eigenlijk dwars. Er was zoveel, maar wat was het belangrijkste. ‘Er zit mij zoveel dwars’ Antwoordde ik uiteindelijk maar. ‘Wat houd dat in?’ Vroeg Perkamentus. ‘Een vervelde leraar.’ Zei ik. ‘Dat is vast niet het enige, wat is er verder nog?’ Vroeg hij. ‘Dat kan ik niet zeggen.’ Zei ik. ‘je kunt mij alles zeggen, ook al is het nog zo raar.’ Zei Perkamentus, Hij glimlachte. Ik schudde mijn hoofd. ‘Geef me eens een woord waar het mee te maken heeft.’ Zei Perkamentus. ‘Geheime Kamer.’ Zei ik.
    Perkamentus keek me ernstig aan. ‘Ik ga je wat vragen, je hoeft alleen maar te schudden of te knikken. Ben je bang dat je aangevallen word?’ Ik schudde mijn hoofd, maar knikte toen ook. Zodra ik maar iets teveel zei, dan zou ik wel bang zijn om aangevallen te worden. Maar nu hoefde ik nog niets te vrezen. Perkamentus keek me vreemd aan. ‘Dat snap ik niet, leg eens uit.’ Zei hij. ‘Ik kan er niets over zeggen, Hoe graag ik het ook wil. Zie het maar als een soort zwijgplicht, zodra ik iets zeg, kom ik in de problemen.’ Zei ik. Perkamentus knikte. ‘wie heeft die jou opgelegd? Of dat kun je zeker ook niet vertellen?’ Zei Perkamentus. Ik knikte, dat had hij helemaal goed gezien. Perkamentus zuchtte. ‘Ga dan maar, maar als er iets is, dan kun je altijd komen. En doe nog even je best, binnenkort is het vakantie.’ Ik knikte en liep het kantoor uit.
    De paasvakantie begon en nog steeds hadden Ginny en Ik geen idee hoe we het dagboek terug moesten krijgen. Na mijn gesprek met Perkamentus deed ik wel weer wat beter mijn best op school, maar helemaal lekker ging het nog niet. Sinds die ene dag had ik ook niet meer met Harry gesproken. Ik wist dat hij met me wilde praten, dat merkte ik. Maar ik ontweek hem, ik wilde niet met hem praten. Want ik wist dat hij dan dingen wilde weten, waar ik onmogelijk antwoord op kon geven. En ik probeerde me de laatste tijd ook meer op het heden te richten en niet meer te denken aan het verleden. En al helemaal niet aan de toekomst.
    ‘Siria!’ Ik keek op van mijn boek en zag Ginny aan komen rennen. ‘Ik weet hoe we….’ Ik snoerde haar de mond door mijn hand erop te leggen. Ze keek me verbaasd aan. ‘Niet hier gek, iedereen kan het horen.’ Zei ik. Ginny knikte en trok me mee naar de slaapzaal. Deze was leeg dus konden we rustig praten. ‘Ik weet hoe we het Dagboek terug kunnen krijgen.’ Zei Ginny. ‘Hoe dan?’ Vroeg ik. ‘we wachten tot de jongensslaapzaal leeg is, dan gaan we ernaar toe en pakken we het dagboek terug.’ Zei Ginny opgewonden. ‘En waarneer is de Slaapzaal Leeg! En hoeven we niet Bang te zijn dat er plots iemand binnenkomt?’ Vroeg ik. ‘Wat dacht je van onder het avondeten?’ Zei Ginny. ‘Oké, slim plan. En wanneer gaan we hem uitvoeren?’ Vroeg ik. ‘Zo snel mogelijk.’ Antwoordde ze. Daar had ik wat aan, wanneer si zo snel mogelijk. ‘Morgen?’ Vroeg ik. ‘Is goed.’ Zei Ginny.
    De volgend de dag hielden Ginny en ik ons war afzijdig voordat het tijd was voor het avondeten. ‘s Middags hadden we al besproken hoe we het voor elkaar zouden krijgen. Toen eindelijk iedereen weg was, slopen Ginny en ik naar de jongensslaapzaal. ‘Neem jij de kastjes, dan kijk ik in zijn hutkoffer.’ Zei Ginny. Zo begon onze zoektocht. Terwijl Ginny Harry ’s hutkoffer leeghaalde begon ik zijn kleding kast te doorzoeken. Ik deed dat op ene iets nettere manier dan Ginny. Zij gooide alles wat ze uit de hutkoffer haalde op de grond. Ik hield alles tenminste nog in de kledingkast. Ik kreeg toch wel een beetje medelijden met Harry toen ik de hele zooi op de grond zag liggen. Die zou straks nog een boel moeten opruimen. Nadat ik de kledingkast had doorzocht begon ik zijn nachtkastje te doorzoeken. Ginny had de hutkoffer ondertussen al helemaal leeg gehaald zonder succes en trok nu al het beddengoed van het bed. Waarschijnlijk om te kijken of hij daartussen lag. De la van Harry ’s nachtkastje zat zo vol dat ik hem maar opkeerde op Harry net leeggehaalde bed. Hiertussen zag ik helaas niets zitten. Ginny die ook niets had gevonden begon nu nog een keer de kledingkast te doorzoeken. Helaas voor Harry gooide ze nu ook al zijn kleren op de grond. Maar zelf moest Ginny moest daarna toegeven dat er niets in zijn kledingkast had gezeten.
    ‘Waar is hij toch?’ Vroeg Ginny. ‘Ik heb geen idee Gin, het lijkt wel of hij in rook opgegaan is.’ Zei ik. ‘Misschien heeft Ron hem wel, ik ook even in zijn hutkoffer zoeken.’ Zei Ginny. ‘Doe maar niet, het is hier al een grote zooi, en dan zou Hermelien hem ook kunnen hebben. En ik weet zeker dat Harry hem heeft.’ Zei ik. Ginny knikte en keek hopeloos rond. Zelfs als hij hier lag, dan was het toch bijna onmogelijk om hem nog te vinden tussen al die troep. Ik liet mijn blik over de grond gaan, over het bed en weer over de grond. ‘Hé, daar ligt ie !’ Schreeuwde ik. Ik bukte en grabbelde wat tussen een aantal spullen. Toen ik weer opstond had ik het boekje in mijn handen. Ginny knikte naar me. ‘ Moeten we nog opruimen?’Vroeg ze. Ik keek even rond en daarna naar de klok. ‘Als we dat niet doen halen we het toetje misschien nog.’ Zei ik. ‘Kom op, we leggen het dagboek weg en gaan dan eten.’ Zei Ginny.
    Achter Ginny liep ik de kamer uit. Ik had er misschien toch wel spijt van dat we de troep gewoon lieten liggen. Maar daar tegenover had ik toch wel trek in wat lekkers. Ik zou me nog wel eens verontschuldigen voor de troep die ik had gemaakt samen met Ginny. Maar dat kon pas als alles was afgelopen en was opgehelderd. Snel legde ik het boekje weg en ging ik achter Ginny aan naar de grote zaal. We probeerden zo min moegelijk opgemerkt te worden. We besloten maar gewoon op de eerste plaatsen te gaan zitten die vrij waren. Zoals ik had gedacht waren we nog op tijd voor het toetje. Snel greep ik een paar wafels en propte ze in mij mond. Ik keek naar Ginny. Snel at ik het laatste deel van mijn Wafel op en Lachte naar Ginny. Het eerste deel was in ieder geval gelukt. Nu moest ik er nog voor zorgen dat dit hele gedoe werd opgelost. Dat zou nog heel wat moeite kosten. Ik hapte smakelijk in een pompoentaartje. Voor vandaag was het afgelopen, morgen zou ik wel beslissen wat er dan zou komen. Misschien moest ik Perkamentus toch gaan inlichtten. Want als ik niets zou zeggen, dan zou het zeker allemaal mislopen. En dat mocht niet gebeuren. Alles verdween van de tafel en met de rest van de stroom leerlingen ging ik weer terug naar de leerlingenkamer.



    Re: Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)

    Sam - 11.05.2005, 16:57


    Aanval!/ Besef !
    De volgende ochtend werd ik laat wakker. Ik ging zitten en keek de slaapzaal rond. Iedereen behalve Ginny was al weg. Slaperig keek ik naar Ginny. Ze zat roerloos op haar bed. Dat was niets voor Ginny, normaal kon ze dus niet stilzitten. Toen ik wat beter keek zag ik dat ze het dagboek in haar handen had. Zachtjes liep ik naar haar toe en keek in het dagboek. Er stond een hele lap tekst. Vlak voor mijn ogen veranderde hij. Ik begon nieuwsgierig te lezen. ‘Goedemorgen Sisi, ik heb op je gewacht. Let goed op en volg mijn bevelen. Vandaag……..’ Alsof ik onder hypnose was las ik verder, terwijl ik dat niet wou.
    Waar was ik? Mijn hoofd deed pijn. Ik voelde de grond onder me. Hij was koud en vochtig. Ik opende mijn ogen, langzaam werd alles duidelijk voor mijn ogen. Ik keek naar het plafond. Ik ging rechtop zitten. Naast me hoorde ik gekreun. Ik keek, het was Ginny. Ik bevond me zo te zien in de toiletten, In deze toiletten hoorde Jammerende Jenny te zijn. Gelukkig was ze nu in geen velden of wegen te bekennen. ‘Wat is er gebeurd?’ Vroeg Ginny. ‘Ik weet niet, geen idee.’ Antwoordde ik. Voorzichtig stond ik op, mijn hoofd bonkte en de wereld draaide voor mijn ogen. Kortom, ik voelde me vreselijk. Ik zag dat Ginny ook was opgestaan en zich net zo vreselijk voelde als ik. Ik keek naar de grond, daar lag Marten ’s Dagboek. IK raapte het op, het was nat geworden. ‘Volgens mij heeft dit er iets mee te maken.’ Zei ik tegen Ginny.
    Ginny keek me aan, ze zag bleek. Maar ik wist zeker dat ik net zo bleek was als zij. ‘Zullen we gaan?’ Vroeg ze. Ik knikte. Het dagboek verborg ik in een van de zakken van mijn gewaad. Daarna volgde ik Ginny richting de leerlingenkamer. In de leerlingenkamer was het behoorlijk druk en rumoerig. Gelukkig, dan zouden Ginny en Ik minder opvallen. Maar…. Mijn adem stokte, dit kon ook minder goed voortekenen hebben. Het leek wel alsof heel Griffoendor hier was, er was zeker weten wat ergs gebeurd. Paniekerig probeerde ik gesprekken op te vangen om zo te ontdekken wat er was gebeurd. Dit ging niet zo best, maar uit alles wat ik hoorde maakte ik op dat eigenlijk niemand echt wist wat er aan de hand was. Maar een ding wist ik wel zeker, er was een aanval gepleegd. En ik wist ook precies door wie.
    Iedereen zweeg toen professor Andeling Binnen kwam samen met Harry en Ron. Professor Anderling keek bedrukt. Mijn maag kromp ineen, het was mij al duidelijk. Ze begon te spreken. Net als alle andere leerlingen luisterde ik met volle aandacht naar Professor Anderling. Toen Andeling zweeg stonden de tranen in mijn ogen. Dit zou ik mezelf nooit kunnen vergeten. Ginny had haar handen voor haar gezicht geslagen en rende weg. Ik bleef daar achter, hoe had dit ooit kunnen gebeuren. Ginny en ik hadden Hermelien aangevallen, samen met nog een meisje. Maar daar maakte ik me niet zo druk over. Met een vreselijk gevoel zakte ik in een stoel. Hoe kon dit toch gebeurd zijn. Ik had voorzichtiger moeten zijn met het dagboek. Heel erg veel voorzichtiger. Ik zuchtte, misschien werd het toch tijd dat ik er met iemand over ging praten. Want zo kon het niet langer doorgaan. Er moest een einde komen aan de aanvallen.
    Uit de menigte kwam Harry naar mij toelopen. ‘Kan ik je even spreken?’ Vroeg hij. Ik knikte en volgde hem de leerlingenkamer uit. Het was hier opvallend stil. Het gaf me meteen een leeg gevoel. ‘Siria, weet je nog van dat dagboek?’Vroeg Harry. Ik knikte. ‘Gisteravond heeft iemand al mijn spullen overhoop gehaald, en nu is het weg. Het is gestolen.’ Zei Hij. Ik probeerde te doen alsof het een schok voor me was, maar Harry lette al niet meer op mijn reactie. ‘Heb jij aan iemand iets over het dagboek verteld, of het je enig idee wie het zou willen hebben?’ Vroeg Harry. Ik schudde mijn hoofd. ‘Was dat alles?’ Vroeg ik aan hem. Hij keek verbaasd naar me. ‘Ja, hoezo dan?’ Vroeg hij. ‘Ik wil nog even naar professor Perkamentus, hij moet wat weten.’ Zei ik. Harry keek me verbaasd na toen ik de langs hem de gang uit liep.
    Voor het kantoor van Perkamentus stond ik stil. Zou ik het wel doen, als het eens moest gebeuren, dan moest het nu. ‘Wachtwoord.’ Zei de waterspuwer. Ik zuchtte, ik had het wachtwoord een keer gehoord. Maar ik wist het niet meer. ‘Weet ik niet, maar het is belangrijk.’ Zei ik. ‘Geen Wachtwoord, geen toegang.’ ‘Het gaat over de geheime kamer, laat me er nu in.’ Zei ik tegen de waterspuwer. ‘geen wa….’ De waterspuwer zweeg en ging aan de kant. Snel glipte ik langs de waterspuwer voor hij zich zou bedenken en de deur weer af te sluiten.
    Bovenaan de wenteltrap opende ik de deur. ‘Maar Hagrid oppakken Cornelis, dat heeft echt geen zin. Hij…’ Perkamentus zweeg toen hij mij in de deuropening zag staan. ‘Wat is er Siria?’ Vroeg hij. ‘Ik wil praten, maar als ik stoor, dan kom ik later wel terug.’ Zei ik aarzelend. Ik wist dat als ik het nu niet vertelde ik later niet terug zou komen. Perkamentus schudde zijn hoofd en gebaarde dat ik moest gaan zitten. Zachtjes deed ik de deur achter me dicht en liep de kamer binnen. Ik ging in een lege stoel bij Perkamentus Bureau zitten. ‘Oké, zoals ik al zei Cornelis, Het heeft geen enkele zin om Hagrid op te pakken, hij heeft er niets mee te maken.’ Zei Perkamentus. Droebel keek schichtig in mij richting. Dat snapte ik wel, als hij met Perkamentus kwam praten zou het zeker gaan over dingen die niet voor leerlingen waren. ‘Het is slechts een voorzorgsmaatregel. Als blijkt dat hij niets gedaan heeft komt hij gewoon weer vrij. Met onze excuses natuurlijk.’ Zei Droebel. ‘Maar hij heeft het niet gedaan.; Fluisterde ik. Droebel keek verbaasd naar mij.
    ‘Wat zei je?’ Vroeg hij. ‘Hij heeft helemaal niets gedaan.’ Zei ik, maar deze keer luider. Droebel keek vragend naar Perkamentus, hij wist duidelijk niet wat hij moest doen. Zelf keek ik ook naar Perkamentus, ik zag dat er een ongewone glans in zijn ogen zat. ‘ Maar meisje, je weet helemaal niet waar je het over hebt.’ Zei Droebel. Ik keek Droebel recht in de ogen. ‘Dat weet ik wel degelijk.’ Zei ik hooghartig. Droebel keek weer vragend naar Perkamentus, maar weer gaf hij geen antwoord. Hij keek alleen maar. ‘Jij weet er helemaal niets van.’ Zei Droebel tegen mij. ‘Dat weet ik wel.’ Zei ik eigenwijs. ‘Jij weet helemaal niets over wat er vijftig jaar geleden is gebeurd.’ Zei Droebel boos. Ik keek hem fel aan. ‘En dat weet u ook niet.’ Zei ik. Droebel keek me stom verbaasd aan. ‘m-maar…’ Brabbelde Droebel. Ik grijnsde. ‘In tegenstelling tot u weet ik veel meer over de geheime kamer.’ Zei ik. ‘D-dat is onmogelijk.’ Zei Droebel. Ik begon er ondertussen best wat plezier in te krijgen Droebel zo te zien. ‘Ik weet wat er vijftig jaar gelden is gebeurd, en ik weet ook wat er op dit moment gebeurd.’ Droebel keek me boos aan. ‘Nu ga je te ver, je weet helemaal niets dame. Je was er niet bij, je weet er niets van. Helemaal niets.’ Schreeuwde hij. Ik schoot omhoog van mij stoel. ‘U was er ook niet bij vijftig jaar geleden.’ Schreeuwde ik terug. Perkamentus deed nog steeds niets om ons tegen te houden. Droebel bleef even stil. ‘Ik was er niet, Jij was er niet. Maar ik heb wel even wat meer informatie tot mijn beschikking.’ Zei Droebel.
    Mijn ogen begonnen te glansen, Droebel deinsde iets terug. ‘Ik weet veel en veel meer dan u ooit zult denken. Ik weet echt alles. Wat er was gebeurd, wat er nu gebeurt. En ik kan zelf weten wat er nog gaat gebeuren. Ik weet wie de kamer vijftig jaar geleden heeft geopend. Hij doet het nu weer, maar nu niet direct, maar indirect. Ik weet bijna wat erin zit, in de geheime kamer. En al die dingen zorgen voor de grootste problemen die ik ooit heb gehad. Dan had ik nog beter in Zwadderich kunnen zitten. Dat was nog minder erg. Mijn resultaten leiden onder de enorme druk die het geeft.’ Droebel snoerde me de mond. ‘Je praat onzin, niemand weet dat allemaal.’ Snauwde hij. Er sprongen tranen in mij ogen. Ik keek Droebel recht in de ogen. ‘Maar ik weet dat wel.’ Schreeuwde ik wanhopig naar hem. Ik draaide me om en stormde het kantoor uit. Ik hoorde Perkamentus nog opstaan, ik hoorde dat hij mijn naam riep. Maar ik rende verder. Het kantoor uit, weg van Droebel. Ik had de moed gevonden om het te vertellen, ik had het echt kunnen vertellen. Ik had een stuk verteld, maar niet de inhoud. Waarom moest Droebel het nu verknallen. Waarom moest hij daar net zijn. Ik wist het zeker, diep in mijn hart voelde ik dat ik het nooit meer zou durven vertellen. Aan niemand. Ik stond er helemaal alleen voor. Ik moest het nu alleen oplossen, want op Ginny hoefde ik niet te rekenen. Ik wist zeker dat zij nog niet doorhad hoe alles in elkaar zat. Ze wist het wel gedeeltelijk, maar niet helemaal. Een paar gangen verder zakte ik op de grond neer. Ik voelde me eenzaam. Ik bedacht me wat Droebel had gezegd. Hij wilde Hagrid arresteren. Ik moest hem waarschuwen, dat was het enige wat ik nu nog kon doen. Ik stond op en liep verder.

    En dan heb ik zojuist de 100e en 101e pagina van mijn verhaal gepost!
    Schiet als lekker op.



    Re: Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)

    Sam - 05.06.2005, 12:54


    Pas op Hagrid!
    Zo snel als ik kon liep ik door de gangen, ik moest Hagrid waarschuwen. Dat kon niet wachten. Droebel had het voor mij verknald, nu moest ik het voor hem verknallen. Hagrid moest weten wat er zou komen. Ik liep door de deuren naar buiten. Buiten was het lekker weer, misschien wat fris. Maar lekker. Daar kon ik nu helaas niet van genieten. Ik moest naar Hagrid. Snel liep ik verder, er waren een aantal groepjes leerlingen buiten. Ze keken me vreemd na toen ze me zagen lopen. Later begreep ik dat, dat wel logisch was. Ik zag er op dat moment niet uit. Mijn gezicht was bleek, mijn kleding was vies en nat, net als mijn gezicht. Ik zag er gewoon vreselijk uit. Ik vond het toch wel vreemd dat Harry er niets over had gezegd, maar hij was waarschijnlijk zo geschokt om Hermelien dat het hem niet was opgevallen.
    Ik klopte op de deur van Hagrid ’s huis. Er gebeurde niets. Ik klopte nog een keer, weer werd er geen gehoor gegeven. Ik probeerde of de deur open was. Maar hoe ik ook trok, hij bleef dicht. Nog niet ontmoedigd liep ik naar de tuin, misschien was hij daar. Maar voor mijn ogen lag een lege tuin. Er zaten alleen wat Raven de pasgestrooide zaadjes weg te pikken. Ik liep door naar de achterdeur, maar ook deze wilde niet open gaan. ‘Alohamora’ Fluisterde ik. Het slot gaf een klik en de deur ging open. Binnen was alles stil, ik hoorde geen Hagrid lopen. Er kwam geen blaffende muil naar me toe. De hele hut was verlaten. Dat Muil er niet was, was voor mij een teken dat Hagrid in het verboden bos was. Ik pakte de boog waarop Hagrid mij had leren schieten, samen met de koker met pijlen en stapte weer naar buiten.
    Voor het bos bleef ik staan, ik keek om me heen, er was niemand in de buurt. Ik speurde de bosrand nog even na, maar ik zag geen teken dat Hagrid er was. Ik haalde diep adem en stapte het bos binnen. Het was hier donkerder dan buiten het bos, maar het gaf een rustige sfeer. Ik hoorde een paar vogeltjes fluiten. Dat gaf me nieuwe moed. Ik volgde het pad een heel eind het bos in. Maar Hagrid zag en hoorde ik niet. Met een ruk draaide ik me om toen ik geluid hoorde. Ik pakte een pijl uit de koker en legde hem op mijn boog. Ik spande hem en richtte op de plek waar het geluid vandaan kwam. Iets later kwam er een centaur uit de bosjes lopen. Opgelucht liet ik de boog zakken, een centaur zo me geen kwaad doen. Hij keek geschokt naar me, maar daar lette ik niet op. Ik nam hem aandachtig in me op, ik had hem al eerder gezien. Toen die keer aan de rand van het bos. ‘Wat doe jij hier?’ Vroeg hij. Ik schrok even, maar ontspande weer. ‘Ik ben opzoek naar Hagrid, heeft u hem gezien?’ Zei ik. ‘Ja, er hangt gevaar in de lucht. Waarschuw hem?’ Zei de Centaur terwijl hij naar boven keek. Ik volgde zijn blik, maar zag alleen het dichte bladerdak boven me. ik schudde mijn hoofd en richtte me weer op de centaur. ‘Waar kan ik Hagrid vinden, en wie moet ik waarschuwen.’ Vroeg Ik. ‘Gevaar mijn kind, waarschuw Hagrid.’ Zei hij. Daarna draaide hij zich om en liep weg. Ik keek hem hoofdschuddend na. Wat was dat een rare gast. Van hem werd je ook niet veel wijzer. Maar ik wist nu wel een ding. Ook de centaur had gevaar voor Hagrid gezien. Ik moest hem nu zeker waarschuwen. Maar waar was hij in vredesnaam?
    Ik zuchtte, het bos was ook veel te groot. Hoe moest je iemand vinden in zo een groot stuk bos. Het was ook een stom idee geweest om hem hier te gaan zoeken. Het was gevaarlijk, en ik zo hem toch nooit vinden. Dat had ik al veel eerder kunnen bedenken. Ik draaide me om en begon het pas weer terug te lopen. Ik begon nu toch een beetje te genieten van deze wandeling. Hij had verder niet geholpen, maar het had me toch even een beter gevoel gegeven. Het had me rustig gemaakt. Wat zou Hagrid eigenlijk doen hier in het bos? Ik had geen idee, ik wist dat hij vaker het bos in ging, maar waarom wist ik eigenlijk niet. Misschien om dezelfde reden al mij. Omdat je wat wonderbaarlijks zag, of omdat hij gewoon even alleen wilde zijn. En misschien had hij nog een andere reden. Hij was misschien bevriend met de wezens uit het bos, en dan ging hij bij ze op bezoek. Ik hoopte dat de centaur hetzelfde gevaar voor ogen zag als ik. Anders zou Hagrid in twee problemen zitten, en ik wist dat het dan helemaal een vervelde boel zou worden. Het bos werd ondertussen alweer dunner en ik zag Hagrid ’s huisje alweer door de bomen heen. Iets later stond ik alweer aan de rand van het bos.
    Bij Hagrid ’s Huis was nog steeds niets te zien. Er was geen leven te bespeuren. Zuchtend ging ik op de trap voor Hagrid ’s Huis zitten. Dan moest ik maar even wachten. Hij zou zo wel weer terug komen. In de verte hoorde ik geblaf. Ik keek op en zag Muil aan komen rennen. Iets daarachter zag ik Hagrid al. Ik stond op en zwaaide naar Hagrid. Hij zwaaide terug. Muil was er al en sprong tegen me aan. Ik gaf hem een aai over zijn bol en liep richting Hagrid. ‘Heey Siria, lang niet gezien. Wat brengt jou hier?’ Vroeg Hagrid. ‘Hermelien is aangevallen.’ Zei ik serieus. Hagrid glimlach verdween meteen van zijn gezicht. ‘Dat meen je toch niet, Siria?’ Vroeg Hagrid verbijstert. Ik knikte, de tranen prikten weer bij mijn ogen, maar ik wilde nu niet gaan huilen. Ook Hagrid keek droevig voor zich uit. ‘Kom, laten we effe binnen gaan zitten, dan Praten we daar verder.’ Zei Hagrid verdrietig.
    Ik volgde hem naar binnen en ging op een van de stoelen zitten. Hagrid nam plaats in de stoel tegenover me en staarde een paar minuten roerloos voor zich uit. ‘Zeg een Siria, Wanneer is Hermelien aangevallen?’ Vroeg Hagrid onzeker. ‘Vanochtend, voordat de zwerkbalwedstrijd was begonnen.’Antwoordde ik. ‘Het ken toch niet waar zijn dat het nou net Hermelien is.’ Zei Hagrid. Hij keek me aan. ‘Dat is nog niet het ergste.’ Zei ik. ‘Wat is er dan nog meer gebeurd?’ Vroeg Hagrid. ‘Er dreigt gevaar, voor jou Hagrid.’ Zei ik toonloos. ‘Wie zegt dat?’ Vroeg Hagrid. ‘De centaur en ik.’ Zei ik. ‘Ben je weer het bos in geweest?’ Vroeg Hagrid. ‘Ja, net nog, om jou te zoeken.’ Zei ik. ‘waarom mot je mij zoeken?’ Vroeg Hagrid. ‘Je was niet thuis, en ik moest je waarschuwen, ik wist al van het gevaar voordat die centaur het zei. Ik moest het je vertellen.’ Zei ik. ‘Siria, denk jij soms dat, dat monster mij gaat aanvallen?’ Vroeg Hagrid. Ik glimlachte flauwtjes. ‘Nee, of je moet Droebel als een monster beschouwen.’ Zei ik. ‘Droebel?’ Ik knikte. ‘Ja, Droebel denkt dat jij achter de aanvallen zit. Hij wil je oppakken.’ Zei ik. Hagrids adem stokte. ‘Dan ken je niet menen.’ ‘Ik meen het toch echt, het is de waarheid. Hij wil je oppakken, maar je bent onschuldig.’ ‘Da weet ik Siria, maar ik heb geen bewijs voor mijn onschuld.’ Zei Hagrid droevig. ‘Maar ik wel.’ Mompelde ik. ‘Wat zei je Siria, ik verstond het niet zo goed.’ ‘Zij hebben toch ook geen bewijs.’ Bracht ik ertegen in.’ ‘Jawel, zij hebben Marten woord.’ ‘Maar jij hebt jou woorden. Waarom geloven ze die dan niet?’ Vroeg ik. ‘Om wie ik ben, denk ik. En zodra ik hen vertel wat ik wel had en Marten als het monster aanzag. Dan zouden ze me alsnog opsluiten.’ Zei Hagrid. ‘Ik heb nog geprobeerd Droebel op andere gedachten te brengen, Perkamentus ook, maar hij luisterde niet.’Zei ik treurig. ‘Tja, dat snap ik. Wie luistert er naar een elfjarig meisje? Droebel zeker niet, hij laat zich niet de les lezen door iemand die jonger is dan hem.’ Zei Hagrid meelevend. ‘Maar waarom luister jij dan wel naar mij?’Vroeg ik. ‘Maar ik ben geen minister van Toverkunst.’ Zei Hagrid. Ik zuchtte. ‘Goed, ik ga maar weer eens terug. Tot ziens Hagrid. Ik hoop je nog eens te zien.’ Mompelde ik. Ik stond op en liep zonder op Hagrid ’s reactie te wachten het huisje uit. Wat haatte ik die Droebel toch. Eerst raakte ik Hermelien kwijt. Daarna verpestte hij mijn bekentenis, die nu nooit meer gehoord zou worden. En Nu zou hij ook nog Hagrid opsluiten. Dan was ik twee vrienden in een dag kwijt.
    De volgende ochtend liep ik de Grote Zaal binnen. Ik keek naar de oppertafel. Ik zag Hagrid niet zitten, evenals Perkamentus. Binnen in mij had ik nog de hoop dat Hagrid gewoon geen zin had in een ontbijt. De afwezigheid van Perkamentus trok ook mijn aandacht. Normaal gesproken was hij er altijd tijdens het ontbijt. Het meest vreemde vond ik nog dat Professor Anderling op zijn plaats aan de tafel zat. Ik Ging zitten aan de tafel van Griffoendor en begon aan mijn ontbijt. Ik hoorde geklapper van vleugels en keek omhoog. De uilenpost was er, niet dat ik een brief verwachtte, ik kreeg nooit post. Soms een brief van Remus, maar meer ook niet. Ik keek dan ook verbaast op toen er een uil naar mij toevloog. Hij gooide een brief voor me neer. Ik pakte hem op en opende hem.
    Beste Siria, Droebel heeft me gearresteerd, ik word naar Azkaban gebracht. Geef jij Muil te eten tijdens mijn afwezigheid. Volg de spinnen als je meer wilt weten. Groeten Hagrid.
    Ik dacht aan mijn gesprek met Hagrid een tijd geleden, Hij had het toen over een acromadinges, een hele grote spin. Ik wist op dat moment waar de spinnen mij heen zouden brengen. Dit moest ik maar eens gaan uitzoeken.



    Re: Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)

    Sam - 08.06.2005, 21:19


    Dan zal ik maar eventjes erbij posten.
    Helaas helaas, ik heb dit verhaal bijna afgeschreven, nog een klein stuk en dan is het einde.
    Dat zullen jullie hier niet merken omdat ik hier niet zo ver heb gepost als ik heb geschreven, dus jullie hoeven je er niet druk over te maken.
    Maar ik praat weer te veel, hier is dan... het volegnde stuk.

    Brieven!

    Ondertussen was de zomer begonnen en ik zat op het trapje voor Hagrid ’s Huis. Muil lag naast me te slapen. Het was vandaag een mooie dag. De zon scheen en het was windstil. Een heerlijke dag dus. Ik veegde het zweet van mijn hoofd en zuchtte. Sinds Hagrid weg was, was het niet meer het zelfde. Het was zo stil, Ik miste hem. Misschien kon ik hem een opzoeken, maar ik wist niet waar hij was. Perkamentus waarschijnlijk wel. Maar Na die ene avond was hij geschorst door het schoolbestuur en sindsdien had ik hem niet meer gezien. Ik leunde achterover en genoot van de zon. Het was vandaag veel te mooi weer om binnen te zitten en lessen te volgen. Vandaar dat ik buiten zat, de lessen gewoon liet voor wat ze waren. Ik zou het later allemaal wel weer inhalen. Muil blafte en ik keek op. In de verte zag ik een paar leerlingen aan komen rennen. Ik herkende hen meteen en glimlachte. Het waren Ginny en Linda. Hijgend kwamen ze bij mij tot stilstand. ‘Si, meekomen.’ Hijgde Ginny. ‘Anderling was laaiend, omdat je weer niet in de les was. Je kan het niet blijven uitstellen.’ Zei Linda. ‘Maar het is veel te mooi weer voor lessen. En zeker als je een paar toverdranklessen hebt, dat gaat gewoon niet vandaag.’ Zei ik ‘Ze trapt je nog eens van school hoor Siria. Je moet oppassen.’ Zei Ginny waarschuwend. ‘Dat zie ik dan wel’ Antwoordde ik nuchter. Op dat moment kwam er een uil aanvliegen, hij streek naast me neer en overhandigde mij een brief. Ik keek er even naar, maar schonk er verder geen aandacht aan. Zonder hem te lezen stopte ik hem in mijn tas. Daarna richtte ik me weer tot Ginny en Linda. ‘Hoe wisten jullie eigenlijk dat ik hier zat?’ Vroeg ik. ‘Je zit hier altijd als je niet in het kasteel bent.’ Zei Linda. ‘Niet altijd hoor.’ Zei ik. ‘Waar zit je dan wel als je niet in het kasteel bent of hier?’ Vroeg Ginny. ‘Dan zit ik in het verboden bos.’ Antwoordde ik. Linda en Ginny keken me verbaasd aan. ‘Dat mag niet.’ Mompelde Linda. Ik hoorde het wel, maar reageerde er verder niet op. Ik bleef gewoon voor me uit kijken. Ginny keek op haar horloge. ‘Na, je ziet maar wat je doet Si, maar wij gaan nu terug. Linda en ik volgen wel gewoon onze lessen. Zelfs als het heerlijk weer is.’ Zei Ginny.
    Ik zuchtte toen Ginny en Linda wegliepen. Wat een haast Zeg. Ginny begreep mij steeds minder goed, maar misschien was dat ook wel een beetje logisch. Ginny kende niet de hele geschiedenis van de geheime kamer, althans dat denk ik. Maar als het zo is, dan kan ik dat maar beter zo laten. Want anders zou ik het dagboek weer moeten openen. En dan was de kans groot dat we het monster, wat het ook was, weer vrij lieten. En dan zou er weer een aanval gepleegd worden. De gedachte alleen al was deprimerend. Gelukkig had ik het dagboek goed weggeborgen zodat Ginny het niet zo vinden. Ik zuchtte weer, helaas kon ik het niet eeuwig blijven verstoppen. Want dan zou de waarheid er nooit komen, dan zou Hagrid nooit meer terug komen. En dan bleef Marten ongestraft. Hoewel vroeg of laat alsnog de waarheid wel zou komen, maar daar had ik nu niets aan. Het was eigenlijk heel vervelend dat Perkamentus er niet meer was. Iedereen was nu stukken banger geworden, en verwachtte dat er ieder moment een aanval kon plaatsvinden. Daarom was ook die belachelijke regel ingesteld. We werden door de leraren naar de lokalen gebracht, alsof dat monster dan niet toe zou slaan. Zelf wist ik nu hoe de aanvallen ontstonden, dus maakte ik me geen zorgen meer. Zolang ik ervoor kon zorgen dat, dat dagboek niet geopend werd. Dan zou er niets gebeuren. Dan bleef de kamer dicht en dan was het onmogelijk dat er een aanval zou plaatsvinden. Ik had dus geen reden om bang te zijn ervoor.
    Opeens bedacht ik me dat ik net een brief had gekregen. Ik haalde hem weer uit mijn tas en bekeek hem. Nu met meer interesse. Er stond geen afzender op, dus opende ik hem gewoon. Ik vouwde de brief open en herkende het handschrift meteen. Ik kon het zo ongeveer wel dromen, van deze persoon had ik wel vaker brieven gehad. De inhoud was dan ook wel voorspelbaar. Anderling was weer boos. En ik kon me gaan melden. En dan kon ik nablijven. Met minder interesse dan daarvoor begon ik de brief te lezen.

    ‘’Siria Zwarts, voor de zoveelste keer ben je weer afwezig geweest tijdens de lessen Zonder geldige reden. Het kan zo niet doorgaan. Straffen en melden helpt bij jou niet. Dus pakken we het anders aan. U gedrag is namelijk niet acceptabel en ik hoop dat u dat zelf ook weet. Stelt u eens voor dat iedereen afwezig zou zijn, dan konden we de school net zo goed sluiten. Daarom schors ik u voor de rest van de week. Het is dus niet meer toegestaan om in de lessen te verschijnen. In deze vrije tijd kunt u meneer Vilder mooi helpen met een aantal klusjes. Iedere ochtend melden om 8 uur ’s morgens bij Meneer Vilder ’s kantoor.
    Minerva Anderling

    Ik grijnsde toen ze de brief had gelezen. Dacht professor Anderling nou werkelijk dat ik mezelf er bij zou neer leggen en zich zou melden bij Vilder. Dat had ze dan toch echt mis gedacht. Ik kon mijn tijd wel beter besteden. Zoals uitzoeken wat er in de geheime kamer zat en waar de geheime kamer zich bevond. Als ik dat zou weten, dan kon ik ook dit grote probleem oplossen. Ik stopte de brief weer in mijn tas en stond op. Muil werd weer wakker. ‘Kom Muil, naar binnen. Ik ga weer.’ Zei ik tegen hem. Hij blafte en volgde me het huisje in. Ik vulde zijn water bak nog even. Gaf hem nog wat te eten. Daarna gaf ik hem een aai over zijn bol en liep ik naar buiten. De deur sloot ik goed af. Binnen hoorde ik Muil blaffen. Het liefst zou ik hem meenemen. Maar zo een grote hond zouden ze vast niet accepteren binnen in het kasteel.
    Ik Hoorde gekras achter me. Ik draaide me om en zag een uil aan komen vliegen. Ik herkende hem meteen, het was mijn eigen Zilver. Ik hield mijn arm omhoog en Zilver streek er op neer. Ik glimlachte naar hem, het was een tijdje geleden dat ik hem had gezien. ‘Zo, van wie heb je nu brieven voor me?’ Vroeg ik. ‘Twee, eentje van Hagrid en eentje van Perkamentus.’ Antwoordde Zilver. Ik nam de twee brieven van hem aan. ‘Ik heb hier nu even niets lekkers voor je, ga maar naar de uilenvleugel. Dan kun je even uitrusten.’ Zei ik. Zilver knikte en vloog weer weg. Ik stopte de twee brieven in mijn tas en liep terug naar het kasteel.
    Binnen liep ik meteen door naar de bieb, Daar ging ik aan een tafeltje zitten en haalde ik de twee brieven weer tevoorschijn. Ik vroeg me op dat moment even af waarom ik ze hier opende en niet meteen daar buiten. Geen idee eigenlijk. Maar wat maakte het ook uit? Ik pakte de brief van Perkamentus en vouwde hem open.

    Beste Siria,
    Ik heb van Professor Anderling gehoord dat het niet zo goed gaat met jou. Zeker nu ik Zweinstein verlaten heb ga je achteruit. Ik heb haar uiteraard verteld wat jij allemaal hebt lopen schreeuwen tegen Minister Droebel. Maar zij vind dat geen goede redenen om niet naar je lessen te gaan. En daar kan ik wel wat in vinden. Ik begrijp natuurlijk dat je, je niet altijd even prettig voelt. Maar probeer toch nog eens je lessen te volgen. En zorg er in ieder geval voor dat je, je examens wel haalt. Anders word het een hoop werk voor jou in de vakantie. En Siria, als je wilt. Je kunt me alles vertellen. Ik vind het niet gek.
    Groeten Albus Perkamentus

    Ik zuchtte na het lezen van de brief. Perkamentus was in ieder geval niet boos op me omdat ik haar lessen niet volgde, maar hij had wel gelijk. Ik moest mijn examens nog wel weten te halen. En dat kon wel eens moeilijk worden als ik mijn lessen niet volgde. Anders moest ik het jaar weer over doen. En had Perkamentus zo te horen nog een heel pak extra werk voor me liggen, voor tijdens de vakantie. Ik had er nu toch wel spijt van dat ik mijn lessen niet volgde. Maar het gaf wel een goed gevoel dat iemand tenminste niet boos op me was dat ik mijn lessen niet volgde. Iemand die niet de hele tijd op me zat te fitten. Ik borg de brief van Perkamentus zorgvuldig op in mijn tas. Ik zou zo wel antwoorden, eerst wilde ik de brief van Hagrid lezen.

    Beste Sisi,
    Slim uiltje heb je, Hoe is het met je? En hoe gaat het met Muil, hij kwijnt vast weg nu ik weg ben van Zweinstein. En hoe gaat het met jou op Zweinstein? En met de rest. Hoeveel aanvallen zijn er gepleegd sinds Perkamentus is weggegaan? Ik mot het weten. Schrijf snel.
    Hagrid.
    P.S. Volg de spinnen Sisi, ze zullen je meer vertellen dan ik nu in dit briefje kan doen. En zeker als je kijkt naar de toestand waarin ik me bevind.

    Ik pakte meteen een stuk Perkament. Hagrid had zo te merken geen contact meer met de wereld buiten, anders zou hij vast wel iets gehoord hebben. Hij was ongerust, dat bleek wel uit zijn brief.

    Hai Hagrid,
    Met mij is alles goed, en ook met Muil gaat het prima. Maar we missen je hier op Zweinstein. Het is niet meer hetzelfde. Op Zweinstein gaat het verder goed. Er zijn geen aanvallen geweest sinds Perkamentus weg is. En die zullen niet komen, zolang ik de oorzaak van al deze ellende kan tegenhouden. En ik weet niet hoelang ik het nog volhoud. Maar maak je niet ongerust.
    Siria
    P.S.: Ik zal de spinnen volgen.

    Ik pakte nog een stuk perkament en begon weer te schrijven.

    Beste Perkamentus.
    Ik snap dat Anderling het niet goed vind dat ik de lessen oversla. Ik begrijp het ook. Maar ik kan mezelf er niet toe dwingen dingen te doen die ik niet wil. En als ik er ga zitten, ik let toch niet op wat de leraren zeggen. Ik heb wel betere dingen aan mijn hoofd. Ik zal er zeker wel voor zorgen dat ik mijn examens ga halen. Dat beloof ik. U weet zo langzamerhand vast wel dat ik veel weet over alles wat met de geheime kamer te maken heeft, maar ik kan er verder niets over zeggen. Het spijt me. In de tijd dat ik niet in de lessen zit ben ik voornamelijk bezig met zoeken naar dingen die mij kunnen helpen de problemen hier op te lossen. Het heeft alleen nog geen resultaten gegeven. Maar ik geef niet op.
    Groetjes Siria.

    Na ook deze brief geschreven te hebben stond ik op en liep ik zo snel als ik kon naar de uilenvleugel. Daar riep ik Zilver. Mokkend kwam hij naar beneden. Ik snapte het wel. Hij had nog niet veel tijd gehad om bij te komen. Dus gaf ik hem de brief van Perkamentus en haalde ik Hedwig naar beneden om de brief aan Hagrid te bezorgen. Ik stuurde hen beiden op pad en liep toen weer terug naar de leerlingenkamer.
    Ik haalde mijn hele hutkoffer overhoop. Waar had ik dat boek nou toch gelaten. Voordat ik mijn belofte aan Hagrid zou nakomen moest ik toch wat meer weten. Want zo een acrodinges, dat was vast niet iets gewoons. Vanuit mijn ooghoek zag ik het boek liggen. Het boek dat ik van Remus voor kerst had gekregen. Hierin zou ik zeker wel wat vinden over dat wezen. Ik opende het boek en bladerde door verschillende pagina ’s Hier stond het. De acromantula. Ik las, de eerste woorden schrokken mij al af, ‘’Bekende tovenaardoder, onmogelijk af te richten of te temmen.’’ Maar Hagrid had gezegd dat het zijn vriend was. Dus zo erg kon het niet zijn, Hagrid had hem dan ook getemd. De rest van de tekst was ook niet echt bevredigend. ‘’ grote spin, Acht ogen, Spanwijdte van de poten bedraagt vijf meter. Honderd eitjes per dag leggen’’ Dat laatste zou betekenen dat er al een heel leger van die spinnen zat. Maar zo als het hier stond spraken ze wel de menselijke taal. Dat zou het communiceren in ieder geval wat makkelijker maken. Ik legde het boek weer weg. En ruimde de rest van de troep weer op die ik net had gemaakt. Waar kon ze die acromantula vinden? Waar zat zo een grote spin? Waar zou je zo een kolonie spinnen verstoppen. Ik grijnsde. Er was eigenlijk maar een mogelijkheid. Als je iets groots afzichtelijks en niet normaals wilde verstoppen. Dan deed je dat, diep in het verboden bos. Daar waar nooit een leraar of leerlingen kwam. De spinnen hoefde ze eigenlijk al niet meer te volgen. Het was gewoon duidelijk. Die spinnen zouden haar daarheen brengen. Het was gewoon zo klaar als een klontje. Misschien moest ik vannacht maar een eens een kijkje gaan nemen daar in het verboden bos. Hoewel al de woorden mij verschrikkelijk afschrikten, had ik toch de hoop dat de spinnen mij iets konden vertellen wat ik nog niet wist. Ze konden mij misschien helpen dit probleem op te lossen. En dat zou goed zijn voor Hagrid en voor Zweinstein. Dan waren de problemen voorbij. Ik liet me achterover vallen op mijn bed en staarde naar het plafond. Als ik nu even ging slapen had ik vannacht genoeg energie om die spinnen te zoeken. Maar misschien was dat ook niet zo een goed idee. Ginny en Linda zouden zeker hier langs komen. En dan kon ze gaan uitleggen waarom ze lag te slapen. Het was al een hele klus geweest om hen te overtuigen dat ze haar niet mee moesten slepen naar de lessen. En op dit moment letten ze heel erg op de kleine dingetjes die ze deed. Als ze overdag ging slapen, dan zou dat zeker weten opvallen. Ik ging weer zitten. Dan sliep ik morgenochtend maar uit. Ze zou zich toch niet bij Vilder melden. Wat Anderling ook zei. Ze was geschorst voor haar lessen. Dat was wel genoeg. Uit verveling ging ik toch weer liggen en deed ik mijn ogen dicht. Ik probeerde een beeld te krijgen van het uiterlijk van een acromantula. Het lukte niet zo goed. Ondanks de beschrijving in het boek had ik geen idee wat ik me moest voorstellen. Ik zag alleen een gewone spin, alleen wat groter dan normaal. Meer kreeg ik niet. Ik opende mijn ogen weer. Het was hier stil, vreselijk stil. Even had ik de drang om het dagboek tevoorschijn te halen. Marten kon me vast meer vertellen. Ik onderdrukte het gevoel en stopte het weer weg ver achter in mijn hoofd. Het dagboek mocht nooit meer geopend worden. Nooit meer!


    Ik zou graag reacties zien in het reactietopic!!



    Re: Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)

    Sam - 18.06.2005, 21:12


    Spinnen!
    Zachtjes liep ik door de gangen. Het was al laat, en eigenlijk mocht ik niet meer buiten de leerlingenkamer komen. Het was verboden, na zessen was het niet meer toegestaan buiten de leerlingenkamer te komen. Steeds moest ik wegduiken als er weer een leraar langs kwam. Na een lange wandeling kwam ik toch bij de voordeur. Ik opende hem zachtjes op een kier en glipte naar buiten. Zo stil als ik kon liep ik over het pad richting het verboden bos. Ik hoorde niets meer, het was stil. Ik schrok van het gekras van een opvliegende uil. Maar daarna was het weer helemaal stil. Ik liep naar Hagrid ’s huis. Ik opende de deur. Muil lag te slapen, zachtjes sloop ik langs hem. Hij reageerde niet. Ik pakte de boog en liep de deur weer uit. Met een klik viel hij weer in het slot. Zonder te aarzelen liep ik naar het verboden bos.
    Zonder angst stapte ik het verboden bos in. Het eerste deel van de toch ging best snel, maar uiteindelijk week ik van het pad af en werd het steeds moeilijker om verder te komen. ‘Lumos’ fluisterde ik en mijn toverstok gaf een beetje verlichting. Zo kon ik beter zien waar ik liep. Ik schrok toen ik gekraak achter me horen. Ik hoorde stemmen. Met een kleine snelheid klom ik de boom in. ‘Nox’ fluisterde ik en mijn toverstok doofde. Alles werd weer donker om me heen. De stemmen kwamen dichterbij. Ik keek naar beneden en zag een groep centauren langskomen. ‘Maar als het zover is gekomen, waarom blijft hij dan weg?’ Vroeg eentje. ‘geen idee, we zullen het spoedig weten.’ Antwoordde een ander. Ik wachtte, als snel was de groep verdwenen in de duisternis. Ik bleef nog even zitten. Er waaide een zacht windje. Het was lekker, hoewel ik hier midden in het verboden bos zag. Ik voelde geen angst. Niet de angst die de meeste mensen bij het bos hadden. Weer hoorde ik in de verte geluiden aankomen. Ik trok me nog iets verder terug in de bladeren. Onder mij liepen twee mensen door. Er sprong nog iets om hen heen. Ze fluisterden. Met een schok kwam mijn adem tot stilstand. Die stemmen herkende ik. Dat waren Harry en Ron. Het ding dat om hen heen sprong blafte. Ik glimlachte. Het was muil.
    Toen ze een eindje verder waren sprong ik uit de boom en volgde op een afstandje. Af en toe dacht ik dat ze me zagen of hoorden. Maar er gebeurde niets.. plots stonden ze stil. Muil maakte een hoog hels geblaf en Ron piepte. Vanuit het donker zag ik grote dingen op hen af komen. ‘Lumos.’ Het licht scheen bij. Ik gilde bijna, een groot ding stond daar. Ik wist niet of het de acromantula was. En of hij mij hadden gezien, maar ik schoot de boom in. Vanuit de takken keek ik toe. Harry en Ron stonden er gewoon bij. Ze praten heel opgewekt. Zachtjes kroop ik door de takken richting de plek waar ze stonden. Mijn blik verstarde, het was een auto. Een turkooizen auto. Was ik daar nou bang voor geweest. Mijn blik gleed verder. Ik trok wit weg. Dat… daar… Spinnen, grote zwarte harige spinnen. Acht ogen en gigantische poten. Harry, Ron en Muil werden vastgegrepen. Muil piepte en jankte van angst. De spinnen kwamen in beweging. Zoals ik zag waren het er een heleboel. Door het dichte blader dak kon ik makkelijk volgen. Over de takken, door de bomen volgde ik het leger van spinnen. Het duurde lang, we gingen steeds dieper het bos in. Het werd steeds vermoeiender om te volgen. Maar zodra ik op de grond zou gaan lopen, dan zouden de spinnen mij grijpen. Dus zat er niets anders op. Mijn voet schoot weg van een tak. Ik slaakte een kreet. Een van de spinnen keek om. Ik hield me zo stil mogelijk. Hopend dat hij me niet zag. Hij keek nog even maar liep toen door. IK klaterde vlug weer in de boom en vervolgde mijn weg.
    Tijden later kwamen we bij een open plek. De bomen waren weggehaald. De maan en de sterren waren nu duidelijk te zien. Ik stopte aan de rand. Verder kon ik niet, dan zou ik gezien worden. Mijn ogen gleden over de plek. Overal liepen spinnen, geen kleine. Maar onmenselijk grote. Allemaal acromantula ’s wist ik. En geen van hen zou aardig zijn. Niet te temmen, zoals er in het boek stond. Ik begon al spijt te krijgen dat ik hier ooit heen was gegaan. Ik zag dat Harry en Ron naar een groot web werden gedragen. Daar werden ze neergegooid. De spinnen waren opgewonden. Ik volgde de bomen langs de open plek om iets dichterbij te komen. Net dichtbij genoeg om het goed te zien en misschien nog wat te horen. De spinnen bij Harry en Ron klikten en brachten een onverstaanbaar geluid naar buiten. Er kwam een reactie. Vanuit de hoek van het web kwam een oude spin aanlopen. Hij klikte ook. Het werd beantwoord. Muil jankte niet meer, Ron en Harry deden niets. De spinnen praten verder. De oude spin zij iets en de spinnen kwamen in beweging. ‘Wij zijn vrienden van Hagrid.’ Klonk Harry ’s stem over de vlakte. Ik rilde, de spinnen begonnen weer te klikken. Zelf verstond ik er niets van. De oude spin nam het woord weer. Ingespannen luisterde ik, maar geen van alles kon ik ontcijferen. ‘Hagrid zit in de problemen.’ Zei Harry nu ‘daarom zijn wij gekomen’ Uit Harry ’s antwoorden probeerde ik op te maken wat hij net zei. Maar de vraag van de spin bleef toch nog een vraag voor mij. De spin zei weer wat. Ook dit verstond ik niet.
    ‘Op school denken ze dat Hagrid een- een- dat hij iets heeft vrijgelaten dat de leerlingen aanvalt. Ze hebben hem naar Azkaban gebracht.’ Zei Harry. Mijn ogen begonnen te glinsteren. Ik wist waar ik Hagrid kon vinden. In Azkaban dus. De spin klikte weer, het was duidelijk dat hij boos was. De rest van de spinnen herhaalde het. Voor het eerst deze avond sloeg de angst bij mij echt toe. De situatie zoals hij nu was, was hopeloos. Harry, Ron en Muil waren gevangen door de spinnen. En ik kon het moeilijk in mijn eentje opnemen tegen zoveel spinnen. Alleen van Harry zou ik wat hulp kunnen verwachten. Maar van Ron, die was verlamd van angst zoals ik dat zag. ‘Dus u komt niet uit de geheime kamer?’Vroeg Harry. Ik spande me extra in om het antwoord te horen. Maar toen besefte ik dat hij niet uit de geheime kamer kon komen, want die was in het kasteel. En.. Dit was niet in het kasteel. Dus was het eigenlijk verspilde moeite. Die spin zou nooit wat vertellen aan mij, hij zou me doden. Ik had het moeten weten. Deze hele reis was zinloos geweest. ‘Dus u heeft nooit… Nooit iemand aangevallen?’ Vroeg Harry. De spin antwoordde. Ik luisterde ingespannen, voor het eerst ving ik een paar woorden op. ‘Nooit, meisje gevonden toilet.’ De spin was echt boos, misschien was dat de reden dat ze het verstond. ‘Maar… weet u waardoor het meisje dan wel is gedood?’ Vroeg Harry. ‘Schepsel, oeroud. Vrezen, vrijgelaten, school,’ Antwoordde de spin. ‘Wat is het dan?’ vroeg Harry. De spinnen begonnen te klikken en deden een stapje naar voren. Ik keek bang toe. ‘Spreken over, noemen niet, Hagrid niet, vroeg vaak.’ De spin liep weer weg. Ik zuchtte opgelucht, misschien zou dit toch nog goed aflopen. ‘Dan gaan we nu maar weer.’ Zei Harry. De spin antwoordde. ‘maar- maar…’ Er klonk angst in Harry stem door. Bij mij ook, de spinnen gingen rond Harry en Ron staan. Muil piepte weer. De spinnen stonden klaar om aan te vallen. Ik sprong uit de boom, ik moest wat doen. Ik trok wel de aandacht van een paar spinnen, zij rende nu op mij af. Ik bleef verstijfd staan. Wat moest ik nu. Er klonk een luid getoeter en de spinnen keken om. Ik ging de boom weer in. De auto van daarstraks kwam tevoorschijn. Luid toeterend reed hij alle spinnen omver. Hij stond stil, de deuren gingen open. Ik zag Harry, Ron en Muil naar binnen gaan. De auto begon keihard te rijden. Ik keek naar de plek waar hij heen ging. Zo snel als ik kon begon ik door de bomen te klimmen. De auto kwam dichterbij. Ik waagde de sprong.
    Met een klap belande ik op het dak van de auto. Ik greep me vast aan de auto. Ik maakte me zo plat als ik kon, zodat ik zo min mogelijk last had van de langzwiepende takken. Minutenlang bleef ik liggen. Mijn hoofd deed ondertussen pijn van het gebonk van de auto. En van mij was niet meer veel over. De takken hadden mijn gewaad aan stukken gescheurd en Mijn lichaam zat onder de schrammen. Ik keek heel even opzij, het bos werd als dunner, gelukkig. Ik verslapte mijn greep even, op dat moment sloeg er een tak tegen me, en ik schoot van de auto. Bewusteloos bleef ik liggen. Een tijd later kwam ik bij. Ik keek omhoog, de nacht was nog steeds donker. Ik haalde mijn toverstok tevoorschijn. Hij gaf nog steeds een dun straaltje licht. Ik stond op, maar zakte weer terug. Mijn been, ik bekeek het. Er zat een grote snee in. Ik zocht een stevige tak om op te steunen. Langzaam liep ik door het laatste stuk van het bos. Het was stil, donker. Maar ik voelde me veilig.
    Aan de rand van het bos liet ik me neervallen. Er was niemand meer, de maan scheen op mijn gezicht. Ik bleef liggen, ik kan niet meer verder. Het was zou eventjes genoeg. Ik sloot mijn ogen, mijn gedachten verdwenen. Ik viel in slaap. Een paar uur later werd ik wakker. De zon piepte net over de rand van de horizon. Ik probeerde op te staan, maar alles was nu stijf. Ik keek naar mijn armen, benen. Ik zag er niet uit. Moeizaam strompelde ik naar het huisje van Hagrid. Ik opende de deur. Muil keek angstig naar me vanuit zijn mand. Ik negeerde hem en liep verder. Ik pakte een kom water en een doek. Daarmee begon ik mijn wonden schoon te vegen. Ik deed dat iets te onvoorzichtig, want sommige begonnen meteen weer te bloeden. Dus liet ik het maar even zitten en begon aan de snee in mij been. Het bloed eromheen haalde ik voorzichtig weg. Daarna hinkte ik naar de kast en pakte een stuk verband. Voorzichtig bond ik het om mijn been, dat zag er tenminste weer een beetje uit. De rest zag er niet ernstig uit. Ik begon toch weer de andere wonden schoon te maken, maar nu deed ik dat even iets voorzichtiger. Ik waste mijn handen en gezicht ook nog schoon. De doek en het water gooide ik in de gootsteen. Nu bekeek ik mijn kleren. Er was niet veel meer van over. Met een paar spelden, die ik vond zette ik het nog een beetje in elkaar, zodat ik niet helemaal voor paal liep als ik wel gezien werd. Ik kek nog even naar muil en hinkte naar buiten.
    De weg naar het kasteel leek nu nog langer dan eerst. Moeizaam strompelde ik voort. Eindelijk kwam ik bij de voordeur. Ik opende hem op ene kier, Er was niemand. Alles was stil in het kasteel. Ik vervolge mijn weg naar de leerlingenkamer. Ik kwam geen leraar tegen op mijn pad, en dat was maar goed ook. Want ik was nu niet in staat om snel weg te glippen. Ik gaf het wachtwoord aan de Dikke Dame en liep door naar binnen. Meteen liep ik door naar de slaapzaal. Ik trok de gordijnen rond mij bed dicht en trok de halfbakken kleren uit. Ik pakte een oud T-shirt en trok het aan. Daarna schoot ik in mijn bed om nog even wat te gaan slapen. De vermoeidheid nam meteen bezit van me, en ik viel in slaap.

    Owjee, owjee. ik heb het verhaal bijna afgeschreven, wat moet ik straks doen? Hellup, mijn verhaal loopt ten einde, gellukkig heb ik voor Jullie nog wel een aantal pagina 's leeswerk!



    Re: Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)

    Sam - 19.06.2005, 16:17


    Ontdekking
    De volgende ochtend werd ik wakker door het gekras van een uil. Moeizaam keek ik op en zocht naar het geluid. Aan het voeteneinde zag ik een uil zitten. Zodra deze merkte dat ik wakker was, kwam hij naar me toe. ‘ Wat wil je?’Vroeg ik. ‘Een brief afgeven, wat denk jij nou.’ Zei de uil. Ik knikte en pakte de brief aan. De uil knikte ook en vloog weer weg. Ik gaapte en keek op mijn wekker half acht pas. Wie wilde nou zo vroeg een brief sturen. Ik ging rechtop zitten en opende de brief.

    Beste Siria.
    Zoals je weet moet jij je deze ochtend om acht uur melden bij de conciërge. Maar ik ken u en weet dat u niet komt, en dan de smoes geeft dat u zich heeft verslapen. Daarom stuur ik nu een brief, deze zal ruim op tijd bezorgd worden zodat u genoeg tijd heeft om u om te kleden en zich naar de conciërge te begeven.
    Hartelijke groet Minerva Anderling.

    Ik vloekte, dat stomme mens. Maar meteen kwam er een nieuwe smoes op. Ik ben gewoon weer in slaap gevallen. De brief gooide ik op de grond en Ging weer liggen. Ik draaide nog even en viel weer in slaap.
    Rond 10 uur werd ik wakker door een andere uil die op me was gaan zitten. Toen ik omhoog kwam sprong hij verschrikt achteruit. Ik keek naar hem en ging meteen rechtop zitten. Ik pakte de brief en opende hem. Ook deze uil vloog daarna weg. Ik bekeek de brief, dat zou de volgende van Anderling zijn.

    Siria Zwarts!
    Wat stelt dit voor? Ik heb u duidelijk gemaakt wat er van u verwacht werd. En geen smoesjes nu. Het gaat hier om uw toekomst. Als u niet snel na gaat denken en doet wat er gedaan moet worden. Dan zal ik gedwongen zijn u van Zweinstein te verwijderen. U hebt nog een laatste kans. Meldt u om 12 uur bij Vilder. Anders kunt u uw spullen pakken en verdwijnen.
    Minerva Anderling.

    Ik schrok een beetje toen ik de brief las. Ze meende het dus echt. Misschien was het beter als ik deze brief niet negeerde en me gewoon bij Vilder ging melden. Dat zou dan een vreselijke dag worden. Maar anders was ik mijn plaats op Zweinstein kwijt. Al vele malen had ze gedregen, maar nooit had ik het serieus genomen. Maar op dit moment wist ik dat het tijd was om dat wel te doen. Nu meende ze het echt. Als ik me niet zou melden. Dan kon ik gaan. Ik legde de brief weg en kwam uit bed. Ik opende mijn kast en pakte er een paar kleren uit. Toen ik mijn pyjama uittrok schrok ik even. Ik was helemaal vergeten wat er gisternacht was gebeurd. Zo kon ik me dus niet vertonen in de gangen. Ik trok me kleren aan en keek in de spiegel. Ik zag eruit alsof ik met een beer had liggen worstelen. Het was te erg. Ik pakte een vel perkament en inkt en veer. En schreef

    Beste Professor Anderling.
    Het spijt me dat ik niet om de afgesproken tijd ben verschenen. Na uw eerste uil ben ik weer in slaap gevallen. Ten tweede kan ik onmogelijk om 12 uur verschijnen bij Vilder. Dit omdat ik er op dit moment niet genoeg kracht heb om op dit moment welk klusje dan ook te doen. Het is moeilijk te beschrijven wat er op dit moment is. Dus als u het wilt weten moet u maar even komen.
    Siria

    Ik liep naar het raam en keek naar buiten. Zoals ik had verwacht zaten er een paar uilen buiten. Geen van alle kende ik. ‘heey jullie daar.’ Schreeuwde ik. Ze keken verbaasd om zich heen. ‘Hierzo, het raam.’ Ze uilen keken nu naar mij. ‘kan een van jullie deze brief eventjes voor me naar professor Anderling brengen?’ Vroeg ik. Een van de uilen vloog op en pakte de brief van me aan. Ik bedankte hem en hij vloog weg. Ik plofte op mijn bed neer en staarde voor me uit. Nu kon ik alleen maar wachten op de reactie van Professor Anderling. Gelukkig had ik nog anderhalf uur voordat ik bij Vilder moest zijn. Dus haast had ik niet.
    Ik liep naar bureau en ging zitten. Ik pakte weer een vel Perkament en schreef: ‘’Wat ik weet over de geheime kamer’’ Wat wist ik, dat Hagrid niet de dader was. Dat Ginny en ik de kamer openden met het dagboek van Marten. Ik wist ook dat het wezen in de kamer geen acromantula was. En wat ik uit de woorden haalde van die spin, vrezen de acromantula ’s dat beest. Ik schreef het allemaal op. Ik wist ook dat de kamer zich ergens in Zweinstein bevond. Ik dacht na, na die ene keer. Waar waren Ginny en ik toen. Na een tijdje denken zag ik het beeld van de WC ’s voor me. De ingang van de geheime kamer zou dus bij de meisjestoiletten zitten. Dat zou best kunnen kloppen, want die spin had het ook over de toiletten. ‘’ De geheime kamer bevindt zich in Zweinstein, waarschijnlijk in de meisjes toiletten. (van Jammerende Jenny).’’ Ik stopte even met schrijven. Jammerende Jenny, misschien wist zij er meer van. Maar eerst eens kijken hoever ze zelf kwam. ‘’ Word geopend door middel van een Dagboek van een ene Marten, die 50 jaar geleden beweerde dat Hagrid dit had gedaan. Dit is dus niet waar’’Ik dacht verder. ‘’ Ginny en Siria gebruiken het dagboek en via hun werden de aanvallen gepleegd.’’ Wat had ik nog meer. ‘’ De spinnen vrezen het monster in de kamer. Het monster zelf ik dus geen spin. ‘’ Wat wist ik nog meer over dat monster zelf? ‘’ Het monster versteend mensen en het spreekt de taal der slangen’’ Dat was het, het monster sprak de taal der slangen. Het zou hoogstwaarschijnlijk een slang zijn. ‘‘Het monster is waarschijnlijk een slang’’ Schreef ik. Het ging al lekker.
    Ik liep naar mijn hutkoffer en haalde het boek over fabeldieren eruit. Ik bladerde door de bladzijden. Op zoek naar het woord slang. Mijn oog bleef hangen op een paar woorden. ‘’Basilisk ( ook bekent als Koning der Slangen)’’ Ik huiverde. Over de basilisk had ik hier al vaker in gelezen, maar nooit was het me opgevallen. Ik las het stuk voor de zoveelste keer. ‘Levensgevaarlijk, felgroene slang, 15 meter lang. Gevaarlijke giftanden. Iedereen die recht in zijn gele ogen kijkt sterft. Ontembaar, behalve door SISSELTONGEN.’’ Alles hierin wees erop dat de basilisk het monster in de geheime kamer was. Ik bladerde verder door het boek. Ik kwam nog een aantal slangachtige tegen, maar geen van alle was zo gevaarlijk als de basilisk.
    Ik bekeek de woorden. Het monster van de geheime kamer zou zeker levensgevaarlijk zijn. Het was niet onmogelijk dat hij 15 meter lang was. Alleen het verplaatsen door het kasteel. Dat werd wat lastig. Ik dacht na, hoe was dat te verklaren. Met een klap kreeg ik een ingeving. De stem kwam uit de muren, dus het was best mogelijk dat hij zich door de muren verplaatste. Maar hoed kom je door de muren. Daar was geen ruimte, alleen in de buizen natuurlijk. Het knopje sprong om. Hij verplaatste zich via de buizen in de muur. Maar hoe werden die mensen dan aangevallen? Op sommige plekke zaten gaten in muur, misschien dat hij daar dan uitkwam. Dus dan kon hij de mensen zien. Maar ze zouden dan dood moeten zijn. Daar moest ook een verklaring voor zijn. Misschien zijn giftanden? Dat leek me niet erg waarschijnlijk. Misschien… nee, dat kon ook niet. Ze moesten hem direct zien om dood te gaan. Dus indirect om versteend te raken. En niet om niets te laten gebeuren. Dat was het antwoord. Alle mensen hadden hem indirect gezien. Ik haalde de beelden van de aanvallen voor de geest. Bij de aanval van Mevrouw Norks was de vloer nat. Dus zag zij de basilisk via het water. En Kasper, ik dacht na. Kasper zag hem natuurlijk door zijn fototoestel. Het geval van Joost en haast onthoofde Henk was simpel. Joost zag hem door Henk, Henk schrok toen Joost versteend raakte, en zag het monster toen. Maar hij kon niet nog een keer sterven. Dus raakte hij ook versteend. Ik raakte goed op dreef. Maar nu stond ik stil. Hoe verklaarde ik Hermelien en Dat andere meisje? Het maakte eigenlijk niet uit. Het klopte gewoon.
    De deur vloog open. Ik schrok en liet de veer en het papier op de grond vallen. Ik keek naar de deuropening. Het was professor Anderling. ‘Oké, en wat is er aan de hand dat u niet kan komen?’ Vroeg Anderling boos. Nog verbaasd van de plotselinge inval antwoordde ik eventjes niet. Professor Anderling bleef naar me staren. Haar ogen werden groot. ‘Ziet u waarom?’ Vroeg ik. ‘Wat heb jij in hemelsnaam uitgespookt? Het lijkt alsof je met een beer heb liggen worstelen.’ Zei Anderling. Ik giechelde, dat had ik dus ook gedacht. ‘Nou wat heb je gedaan?’ Vroeg Anderling boos, maar toch ook bezorgt. ‘Is het erg als ik dat gewoon voor mezelf houd?’ Vroeg ik. ‘Ik wil nu weten wat je heb gedaan.’ Zei Anderling. ‘Goed, maar niet schrikken. Ik ben op zoek geweest naar informatie over de geheime kamer in het verboden bos.’ Zei ik. Anderling ’s ogen werden groot, ze geloofde me niet. ‘En nu de waarheid.’ Schreeuwde ze. ‘Dat is de waarheid.’ Zei ik. Boos keek professor Anderling naar me. Ik kon er toch niets aan doen dat ze me niet geloofde. ‘Je gaat zo naar Madame Plijster, die zal je van je wonden afhelpen. Daarna kun je, je gaan melden bij Vilder.’ Zei professor Anderling. Ik knikte. Ze draaide zich weer om en liep de slaapzaal uit.
    Toen ze weg pas raapte ik de papieren en mijn veer weer op. Mijn ogen gleden over de regels die ik had geschreven. Het laatste punt had ik nog niet verklaard. De basilisk was ontembaar, alleen Sisseltongen konden hem opdrachten geven. Ik wist dat ik Sisseltong was. Maar Ginny dan ook? Dat moest haast wel. Harry was ook een Sisseltong. Dus hij zou dat monster ook aankunnen. Maar het klopte dus wel. Ik en Ginny gaven de basilisk opdrachten. Alles klopte gewoon. Er zat een basilisk in de geheime kamer. Ik leunde achterover. En wat moest ik er nu mee doen. Ik wist het wel, maar wie zou me geloven. Perkamentus, maar hij niets doen. Ik moest dit zelf oplossen. Ik moest de ingang van de geheime kamer vinden. Dan kon ik erin gaan. Dan zou ik die stomme basilisk opdragen nooit meer iemand aan te vallen. Dan zou alles opgelost zijn. Dan ging ik gewoon met dat dagboek naar Perkamentus en legde hem alles uit. Dat kon nu ook. Ik wist genoeg. Hagrid zou onschuldig verklaard worden, en de geheime kamer zou altijd dicht blijven. Het enige wat er hoefde te gebeuren was dat Dagboek vernietigen, want dat was de hele oorzaak van dit gedoe. Ik zuchtte, misschien kwam alles dan toch nog goed. Ik pakte de papieren en verstopte ze in mijn nachtkastje, voorlopig hield ik dit nog even voor mezelf. Het zou alleen maar onrust stoken
    Ik ging nog even op mijn bed zitten. Het was al half twaalf. HALF TWAALF! Ik moest om 12 uur bij vilder zijn. En eerst moest ik nog van die stomme wonden afkomen. Ik stond op en rende de Slaapzaal uit naar de ziekenzaal. Ik stormde binnen. Er was niemand. Alleen de versteende lichamen van de leerlingen. Madame Plijster was nergens te bekennen. Ik wist niet waarom, maar toch liep ik eventjes naar het bed Waar Hermelien lag. Ik keek naar haar. Haar gezicht stond geschrokken. Ze had iets in haar hand gehouden, dat was duidelijk te zien. Op het kastje naast haar lag een spiegeltje. Ik pakte het. Het paste precies in de greep van haar hand. De knop sprong om. Zo was Hermelien versteend. Ze had de basilisk via een spiegeltje gezien. ‘Wat moet dat daar!’ Klonk de stem van Madame Plijster. Snel legde ik het spiegeltje terug. ‘Euhh, ik.. Zou u een paar wondjes voor me kunnen genezen?’ Vroeg ik. ‘en waar zitten die dan?’ Vroeg Madame Plijster. ‘Is dat niet te zien?’ Vroeg ik.
    Madame Plijster ‘s ogen gleden over mijn lichaam. ‘Juist ja, kom maar even mee.’ Zei ze. Zonder te antwoorden volgde ik haar. ‘Hier drink op, dit zal het genezingsproces versnellen, meer kan ik ook niet doen. Maar wat heb je gedaan?’ Vroeg Madame Plijster. Ik zei niets en dronk het drankje op. Ik bedankte haar en verliet de ziekenzaal. Ik had nog 5 minuten om bij Vilder te komen.



    Re: Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)

    Sam - 30.06.2005, 19:16


    Het verhaal is op dit moment afgeschreven, maar gelukkig nog niet afgepost.
    Dus hier is deel 37 van de 42. Lees Ze!

    37. Oplossing ?
    Uiteindelijk had ik me die hele week toch nog bij Vilder gemeld, iedere ochtend. Niet omdat ik dat leuk vond of me graag aan de regeltjes hield. Maar gewoon omdat ik zeker wist dat Anderling me deze keer echt van school zou verwijderen. Dat was ook de rede dat ik mij lessen weer begon te volgen. Met veel tegenzin. Maar ik deed het toch. De Examens kwamen dichterbij. Nog twee weken. Het jaar was eigenlijk heel snel gegaan. Misschien wel te snel. Maar het betekende ook dat het snel vakantie zou zijn. Dat betekende meer vrije tijd en dan had ik meer tijd om uit te zoeken wat ik nu moest doen met de geheime kamer. Ik wist nu wel wat voor monster erin zat, Wie de kamer opende, en hoe hij geopend werd. Maar ik had nog steeds geen idee waar de Kamer zat. Dus tot nu toe had ik nog niets gedaan met de informatie die ik bezat. Wel had ik geprobeerd met Ginny te praten over alles wat ik nu wist. Maar toen ze er eindelijk zat, ik kon het niet over mij hart krijgen. Ze was al zo bang. Zeker de laatste paar weken werd ze steeds banger. Want ze weet zelf wat ze heeft gedaan. En ze is bang dat er iemand achter komt.
    Zuchtend liep ik het lokaal van Geschiedenis van de Toverkunst binnen. Het was heet en de lessen waren nog steeds even saai. Het was me nog steeds een raadsel waarom ik kwam, want als ik niet kwam zou Professor Kist het toch niet merken. Ik ging op mijn vaste plek naast Ginny zitten. Ook zei bleek niet erg veel zin te hebben in de les. Want ze leunde achterover en deed haar ogen dicht. Ik zelf pakte een schrift uit mijn tas. Ik sloeg hem open en keek weer naar de bladzijde ‘s. Dat waren de dingen die ik toen had opgeschreven. ‘Wat is dat?’ Vroeg Ginny stem. Ik keek geschrokken om, ik dacht dat ze nog steeds achterover zat. Ik wilde het schrift dichtslaan, maar ze was me te snel af en pakte het. Ze begon te lezen. ‘Is dit waar?’ Vroeg ze. Ik keek haar even aan en knikte toen. ‘Dus er zit een basilisk in de Geheime kamer?’ Vroeg ze. Ik knikte nog eens. ‘hoe weet je dat?’ Vroeg ze toen. Ik zuchtte. Ik moest het haar nu toch allemaal gaan vertellen. Hoe bang ik haar ook zou maken. Maar uit de eerst reactie die ze nu gaf, bleek ze niet zo bang te zijn voor het antwoord. ‘Ik heb van Hagrid een brief gehad, daarin stond dat ik de spinnen moest volgen. Ik volgde ze en hoorde een aantal woorden die een grote oude spin sprak. Het ging erover dat het een oeroud schepsel was. En dat de spinnen hem vrezen. En nog wat.’ Antwoordde ik. ‘maar hoe kwam je op een basilisk.’ Vroeg Ginny. Ik keek even naar Professor Kist, hij lette niet op ons en dreunde gewoon zijn verhaaltje door. ‘Omdat het monster de taal de slangen spreekt. Het moest dus wel een slang zijn, een gevaarlijke.’ Antwoordde ik. ‘Hoe weet je dat hij die taal spreekt?’Vroeg ze. Ik opende mijn mond, en deed hem toen weer dicht. Ik wist niet of ik dit wilde vertellen. ‘kom op Si, ik heb het idee dat je iets voor me verzwijgt.’ Drong Ginny aan. Ik knikte. ‘Goed, maar niet doorvertellen.’ Ik keek nog even rond om te zie of er iemand luisterde. ‘Vlak voor de aanvallen in het begin van het jaar hoorde ik een stem. Een enge stem, ik was er bang voor. Tijdens het duelleren maakte Harry toen volgens iedereen zo een raar geluid, ik verstond hem gewoon. Later sprak ik hem en hij vertelde me dat het een slangentaal was. En dat hij die stem ook hoorde.’ Ginny keek naar haar voeten. ‘ik moet je iets bekennen Siria.’ Fluisterde Ginny. ‘Ik hoor die stem ook!’
    Verbaasd keek ik naar Ginny, dat kon niet waar zijn. Sisseltongen waren zeldzaam. En nu waren er al drie op een school. ‘Maar, hoelang al? Hoe?’ Vroeg ik.
    ‘Gewoon, nadat ik dat dagboek had, veel met Marten had gepraat. Toen begon ik slangen te verstaan.’ Zei Ginny. ‘Dus het komt uit dit Dagboek?’ Vroeg ik. ‘Hoogstwaarschijnlijk, want daarvoor verstond ik ze nog niet.’ Antwoordde Ginny. Ik knikte en dacht na. Hoe kon dat. Ik hoorde het ook pas nadat Ginny mij dat dagboek had laten zien. Dus waarschijnlijk kwam het daardoor. Maar Harry hoorde ze al voor hij het Dagboek had gezien. Er klopte iets dus niet helemaal. ‘Maar snap je nu hoe ik aan die slang kwam?’ Vroeg ik. Ginny knikte. ‘maar waarom de basilisk?’ Vroeg ze. ‘omdat hij gevaarlijk is, de spinnen hem vrezen en hij mensen kan doden als hij ze aankijkt. Maar iedereen zag hem indirect, dus gingen ze niet dood, ze werden alleen versteend.’ Antwoordde ik. Ginny knikte. ‘Heb jij enig idee waar de Geheime kamer zich bevind?’ vroeg ik. ‘Nee, misschien een beetje. Na iedere aanval vond ik mezelf terug in de toiletten van Jammerende Jenny, dus zullen ze daar wel zijn.’ Antwoordde ze. Ik knikte. Dat was wat ik zelf ook al had bedacht.
    Na de les liepen Ginny en ik naar buiten. Het was lekker weer, veel leerlingen zaten op dit moment buiten. Wij liepen door naar Hagrid ’s Huis. Daar opende ik de deur. Muil begroette me alsof hij me jaren niet meer had gezien. In werkelijkheid was het nog niet eens een dag. Ik gaf hem wat te eten en zette een kopje thee. ‘Wil jij ook thee?’ Vroeg ik aan Ginny. Ze knikte. Met twee koppen thee kwam ik iets later weer binnen lopen. Ik nam plaats in de stoel tegenover Ginny. De koppen zette ik op tafel. ‘Goed, maar wat zullen we nu doen met de geheime kamer?’ Vroeg Ginny. Ik haalde mijn schouders op. Ik wist het niet. Tijdens de les hadden we al veel overlegd, maar we kwamen er niet uit. De leerlingen kamer was geen goede plek geweest om te overleggen. Dus waren we nu hierheen gegaan. ‘Maar we moeten toch wat doen, straks vallen er weer slachtoffers.’ Zei Ginny. “Ik weet het, maar wat wil je dan doen. Je hebt net als mij geen flauw idee wat we kunnen doen.’ Zei ik. Ginny fronste haar wenkbrauwen. ‘Ik heb misschien wel een idee.’ Zei ze. ‘Wat dan?!’ Vroeg ik. ‘We kunnen het Dagboek gebruiken. Met een beetje mazzel vertelt Marten ons waar de kamer is.’ Zei ze. Ik keek haar met grote ogen aan. Was ze gek geworden ofzo. Dan konden we de basilisk beter meteen in de ogen kijken. Dat was gewoon krankzinnig. ‘en zeg nou niet dat ik gek ben, want het is de enige mogelijkheid.’ Zei Ginny. ‘Oké, maar hoe wil je Marten zover krijgen dat hij het zegt?’ Vroeg ik.
    ‘gewoon een beetje slijmen, zeggen dat we aan zijn kant staan.’ Zie Ginny. Ik schudde mijn hoofd. ‘Geen goed idee, hij heeft ons meteen door. En ik heb hem al duidelijk gemaakt dat ik hem nooit zal vertrouwen of volgen.’ Ginny haalde haar schouders op. ‘heb jij dan nog een beter plan?’ Vroeg ze. Ik schudde mijn hoofd. ‘nee, we kunnen naar Jenny gaan en haar vragen. Maar ik heb eerlijk gezegd niet zoveel zin om naar haar toe te gaan.’ Antwoordde ik.
    De rest van de middag zaten we daar. In onze gedachtes verzonken. De examens kwamen dichterbij. En de problemen met de geheime kamer werden alleen maar groter. Ik vond het wel vreemd hoe Ginny had gereageerd op alles wat ik wist. Ze nam het goed op, ze leek nu net als mij erg gedreven om dit probleem op te lossen. Eigenlijk was ik wel blij dat ik het allemaal had vertelt. Nu stond ik er tenminste niet meer alleen voor. Ik dacht ook terug aan Ginny ’s voorstel om het dagboek te openen en Marten te vragen. Maar ik had mezelf gezworen om dat boek nooit meer te openen. De kans dat de kamer geopend werd en er aanvallen plaatsvonden was te groot. Maar het was wel onze enige kans. Als we Marten duidelijk konden maken dat hij had verloren. Dan was alles goed. Dan zou hij stoppen. Dan was het afgelopen. Geen gedoe meer aan mijn hoofd. Het was ook niet erg prettig. Het was de bedoeling geweest dat ik had geleerd de weken hiervoor. Maar het ging niet, mijn gedachten waren constant afgedwaald. Nu de laatste twee weken voor de examens. Nu ging het wat beter. Gewoon omdat ik wist dat ik het anders niet zou halen. En ik had het Perkamentus beloofd. Ik had beloofd dat ik zou slagen en over zou gaan. Ik zuchtte, Wat er vreselijk gedoe. Perkamentus was ook nog een optie geweest om het aan te vertellen. Maar ik had het weer uit mijn hoofd weggebannen. De dreigementen van Marten zaten nog in mijn hoofd. En ik wist dat hij ze zou uitvoeren als dat moest. Bovendien zou Perkamentus niets kunnen doen. Zolang hij niet op Zweinstein was, was hij machteloos. Hij kon niet helpen. Ze had ook nog overwogen om alles aan Remus te vertellen. Maar ze durfde niet. Ook hier golden Marten ’s dreigementen. En Remus wist ook helemaal niets hierover. De aanvallen hadden niet in de krant gestaan. Er werd niets over gezegd buiten Zweinstein. Maar ze wist dat iedereen wist van de aanvallen. Want heel veel kinderen hadden vast al verteld over alles wat er aan de gang was. Iedereen wist het, maar niemand zei er wat over.
    Aan het eind van de middag verlieten Ginny en ik het hutje. De zon was al onder gegaan. We hadden allang in onze leerlingenkamer moeten zijn. Maar dat waren we niet. Diep in gedachten verzonken liepen we terug naar het kasteel. He was er stil en donker. En er was geen leraar te zien. Zonder op te vallen bereikten we de leerlingenkamer. Daar was het ook stil. In de slaapzaal sliep iedereen al. Ik liet me op mijn bed vallen en viel meteen in slaap.



    Re: Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)

    Sam - 11.07.2005, 13:24


    38. Ontvoerd
    Drie dagen voor ons eerste examen kwam Professor Anderling met een mededeling. ‘Ik heb goed nieuws’ Zei ze. Op dat moment hoopte ik dat Anderling zou zeggen dat alles was opgelost. Dat we ons geen zorgen hoefde te maken. Toen ze weer verder ging was het een teleurstelling voor me. Maar misschien ook wel een geruststelling. De versteende leerlingen konden bijna ontsteent worden. Het was een opluchting, maar het hielp me niet verder. Dit kon niet worden opgelost door een van de mensen die versteend waren. Ze konden hooguit vertellen dat ze door een slangachtig monster waren aangevallen. Professor Anderling hoop op een goede afloop lag verder weg dan ze zelf dacht. Nadat ik mijn broodje op had liep ik naar de leerlingenkamer. Voor de trappen naar de slaapzalen bleef ik staan. Was het wel zo een goed idee. Ik twijfelde, het kon ook fout aflopen. Ik slikte nog een keer en haalde diep adem en liep de trap op.
    Om een hoekje keek ik de slaapzaal binnen, gelukkig was er niemand. Niet dat ik iemands verwacht had. Alleen Ginny misschien. Maar we hadden wij de toiletten afgesproken. We wilden dit ophelderen. Langzaam liep ik naar binnen. Voor de kast bleef ik staan. Nu moest ik het pakken, het boek dat ik zo verafschuwde en nooit meer wilde openen. Ik pakte mijn toverstok en ging op mijn knieën zitten. Ik keek naar de la. ‘Alohamora Posaso’ fluisterde ik. Er klonk een zachte klik. De lade was ontgrendeld. Langzaam schoof ik hem open. Het boekje lag er nog steeds zoals ik het tijden geleden er had achter gelaten. Mijn hand bibberde toen ik hem eruit haalde. Meteen liet ik hem in mijn tas vallen. Ik wilde het niet zien. Voor het eerst voelde ik de krachten van het boek. En ik wist dat het me kon dwingen hem te openen als ik het vast had. Ik schoof de la dicht en stond op.
    Bovenaan de trap hoorde ik de leerlingen de leerlingenkamer verlaten voor de lessen. Ik wachtte tot het rustig was en liep de trap af. Er zaten nog maar een paar leerlingen. Waarschijnlijk een paar die nog een uurtje vrij hadden. Zachtjes sloop ik door de gangen. Ik hoorde nu in de les te zitten, dus als iemand mij nu betrapte. Dan was het gedaan. Regelmatig moest ik wegspringen voor leerlingen die langs liepen. Ik vroeg me af of Ginny ook zo een moeilijke tocht had. Na een lange tocht kwam ik bij de toiletten aan. Ik keek rond, het was hier stil en Ginny was in geen velden of wegen te bekennen. Ik schrok me rot toen ik een hand op mijn schouder voelde. Ik keek om en zag Ginny staan. Ze zag bleek, ook zij wist wat er kon gebeuren. ‘Heb je hem?’ Vroeg Ginny. Ik knikte en wees naar mijn tas. Ginny knikte ook. Ze gebaarde naar de toiletten. ‘We kunnen daar gaan zitten, Jenny is er niet’ ‘Maar wat als ze terugkomt?’ Vroeg ik. ‘Dat zien we dan wel.’ Ik knikte naar Ginny en volgde haar naar de toiletten.
    De grond was nat, Zo te merken had Jenny weer een van haar huil aanvallen gehad. Ik zocht een droog plekje uit en ging daar zitten. Meteen voelde ik dat het niet zo droog was al ik had gedacht, maar ik negeerde het. Ginny kwam naast me zitten. Ze keek me afwachtend aan. Het uur van de waarheid was aangebroken. Voorzichtig haalde ik het Dagboek uit mijn tas. Het leek wel licht te geven. ‘Voel jij dat ook?’ Vroeg ik aan Ginny. ‘Die kracht?’ Vroeg ze. Ik knikte, ze knikte terug. Mijn handen beefden, ik durfde het boek niet te openen. ‘Open hem dan.’ Drong Ginny aan. ‘Het gaat niet’ Terwijl ik dat zij schoot het boek open. Uit het boek kwam een gedaante. Ik gooide het boek weg en week achteruit. Ginny keek me geschrokken aan. De gedaante nam vorm aan. Heel veel gedachtes schoten door mijn hoofd. Nu was het afgelopen, dit was hetgeen ik bang voor was. Dit werd ons einde.
    Het boek begon harder te stralen. Ik voelde dat mijn krachten uit mijn lichaam werden gezogen. Ik keek opzij. Ik schrok me kapot, Ginny zag verschrikkelijk bleek en ze kon elk moment flauwvallen. ‘Marten hou op!’ Schreeuwde ik. Hij grijnsde gemeen naar me. ‘Het is te laat Sisi, Door jullie kracht ben ik terug. Je hebt teveel aan het dagboek verteld om het nu nog ongedaan te maken.’ ‘Marten, dit kun je niet doen!’ Naast me klonk een doffe bonk, ik keek om en zag dat Ginny was flauwgevallen. ‘Marten, je was eerst zo goed voor ons, en nu, nu ben je een monster. Ze sterft als je zo doorgaat!!’ Schreeuwde ik wanhopig. Ondertussen had hij zijn volledige gedaante aangenomen. Hij stapte op mij af. Ik kroop achteruit. ‘Ik laat jou hier als je doet wat ik je zeg.’ Ik keek naar Ginny, ze moest naar de ziekenzaal, als ze hier bleef zou dat haar einde betekenen. ‘Neem mij mee en laat Ginny hier, ze moet naar de ziekenzaal!’ Schreeuwde ik nog wanhopiger dan eerst. Hij keek even naar Ginny en grijnsde naar mij. ‘Het is over, Je kunt niets meer voor Ginny doen. Ze is in mijn macht. Ze heeft zichzelf de dood in gejaagd.’ Ik wierp nog een blik op Ginny, hij had gelijk. Ik kon niets voor Ginny doen, madame Plijster ook niet. Dat dagboek moest vernietigd worden. Dat had ik al veel eerder moeten doen. Marten merkte dat ik naar het dagboek keek. Hij deed een paar stappen terug en raapte het op. Hij keek gemeen naar me. ‘Deze neem ik mee.’ Hij liep naar mij toe. Zijn hand raakte me aan. Er ging een schok door mijn lichaam. Alles werd vaag voor mijn ogen. Ik zag nog net dat Marten Ginny oppakte en verdween. Waarheen? Naar het niets. Ik gaf nog een laatste schreeuw en stortte neer.
    Ik krabbelde omhoog, verdwaast keek ik om me heen. Ik lag op de grond, boven me zag ik de letters gloeien. Maar er waren er nu meer. Ik kroop iets verder van de muur af en keek naar de letters. ‘’ HAAR GEBEENTE ZAL EEUWIG IN DE KAMER LIGGEN’’ Terwijl ik de woorden nog eens las wist ik wat het betekende. Marten had Ginny meegenomen. Ze zou nooit meer terugkomen. En dat was mijn fout. Ik had niet mogen instemmen. Ik had dat dagboek eerder moeten vernietigen. Het was allemaal mijn fout. En Ginny werd er de dupe van. Ik stond op, meteen viel ik weer opzij. Ik zocht steun bij de muur. Alles draaide om me heen. Wankelend liep ik naar de toiletten. Er was geen spoor te zien van alles wat er was gebeurd. Geen Ginny, Geen Marten en Geen Dagboek. De tranen stroomden over mijn wangen. Ginny zou doodgaan, als ze dat nog niet was. Ik begon door de gangen te lopen. Ik moest een leraar vinden.
    Bij het eerste lokaal knalde ik tegen de deur. Hij schoot open en ik viel bijna op de grond. Nog net kon ik een tafeltje grijpen en mezelf overeind trekken. Ik keek rond en ontmoette de ogen van Sneep. In mijn angst verloor ik mijn walging voor hem. ‘Juffrouw Lupos, Wat is er?’ Vroeg hij ijzig. Ik keek hem met grote ogen aan. Mijn lichaam schokte, zijn gezicht versoepelde wat. Het leek bijna alsof hij medelijden had. Mij arm bibberde en ik wees naar de gang. ‘Ginny… Ginny!’ Stamelde ik. Sneep liep naar mij toe. ‘Wat is er met Ginny?’ Vroeg hij, nu op een aardigere toon. Ik keek hem aan. ‘Ontvoert!’ Sneep ’s ogen werden groot, hij wilde me nog iets vragen. Maar alles werd me teveel en ik viel flauw. Ik opende mijn ogen en zag ik dat ik nog steeds in het Toverdranken lokaal was. Sneep stond over mij heen gebogen. Anderling stond naast hem. ‘Siria, wat is er aan de hand?’ Vroeg professor Anderling bezorgt. Ik keek haar aan, even wist ik niet wat ik moest zeggen. ‘Geheime kamer, Dagboek, Marten, Ginny ontvoert. Toiletten.’ Bracht ik er in een adem uit. ‘Ginny ontvoert, de geheime kamer? Toiletten?’ Vroeg Anderling. Ik knikte. Ze keek even naar Sneep, maar die haalde zijn schouders op. Ik hees mezelf omhoog en stond op. Ik gebaarde hen te volgen.
    Snel liep ik door de gangen. Ik wist niet wat ze gedaan hadden, maar mijn energiepijl was weer een stuk omhoog gegaan. Zeker als het om bewegen ging. Snel ging ik hen voor door de gangen. Ik wees naar de muur. Sneep en Anderling keken beiden geschrokken naar de muur. ‘het is niet waar.’ Zei Anderling. ‘Dat is het helaas wel Minerva.’ Antwoordde Sneep. Ze richten hun ogen op mij. ‘Wat is er gebeurd?’ Vroeg Anderling kalm. Ik keek hen aan, ik wist niet waar ik moest beginnen. Alles drong tot me door, hoe lang dit al niet bezig was. Wat er was gebeurd en de gevolgen die dit nu hadden. Ik baste in tranen uit. Anderling legde haar hand op mijn schouder. ‘Kom mee, we zullen jou even naar Madame Plijster brengen. Zij heeft vast wel iets om je te kalmeren.’ Ze richtte zich nu tot Sneep. ‘Stuur de leerlingen maar naar de leerlingenkamer en kom dan naar de lerarenkamer.’
    Snel loodste Professor Anderling me door de gangen heen. Stilletje volgde ik, langs mijn gezicht druppelden nog steeds tranen. Anderling wierp af en toe bezorgde Blikken op me. Bij het kamertje van Vilder stond ze stil. Ze zei dat ik ven moest wachten en verdween toen ik het kantoortje. Iets later galmde haar stem door de gangen. ‘Alle leerlingen onmiddellijk terugkeren naar de Leerlingenkamers, alle leraren zo spoedig mogelijk naar de leraars kamer graag.’ Ze kwam het kamertje weer uit en nam me weer mee. In de ziekenzaal was het stil. Madame Plijster kwam aanlopen. ‘Minerva, gelukkig. Wat is er aan de hand. Ik wilde wel naar de lerarenkamer komen maar ik dacht dat hier zo ook wel iemand nog zou komen’ ‘Rustig, het is goed. Geef Siria iets wat haar kalmeert en neem haar dan mee naar Perkamentus’ kantoor.’ Zei Anderling. ‘Maar wat is er aan de hand?’ Vroeg Madame Plijster. ‘Geen aanval deze keer, Nu is het menens. Ginny Wemel is ontvoerd.’ Zei Anderling ernstig. Madame Plijster sloeg een hand voor haar mond. ‘Dat meen je niet?’ Vroeg ze geschrokken. ‘Helaas wel’ Antwoordde Anderling. Ze nam afscheid en liep weg.
    Ik bleef alleen achter met Madame Plijster. Ze keek naar me. ‘Zeker erg geschrokken van het nieuws, ik denk dat haar broers zullen volgen.’ Madame Plijster zuchtte. ‘Ik hoopte nog zo dat dit niet zou gebeuren. Maar we zullen jou eerst even wat geven.’ Ze loodste me naar een bed en liep weer weg. Iets later kwam ze weer aan met een beker. ‘Drink dit maar even op, je zult je dan wat beter voelen’ Ik knikte en nam de beker aan. In een paar slokken dronk ik hem leeg. Ze had gelijk. Al snel begon ik me rustiger te voelen. Ik keek haar aan. ‘ga maar even liggen, dan breng ik je zo naar Perkamentus’ kantoor. Ik knikte en ging liggen. Nu ik wat rustiger was kon ik beter nadenken. Het had geen zin om mezelf de schuld te geven. Het was gewoon allemaal gebeurd. Ik had er nu wel spijt van dat ik het nooit aan Perkamentus of Remus had verteld. Dan zou deze ellende niet zijn begonnen. Maar dat was dus wel zo. En het bleef zo. Ik hoopte dat het kon worden opgelost. Dat Ginny weer terug kwam. Het enige probleem was dat ik nog steeds niet wist waar de geheime kamer was. Anders was ik haar wel gaan halen.
    Madame Plijster kwam weer aanlopen. ‘Klaar om te gaan?’ Vroeg ze. Eerst reageerde ik niet. Maar toen ze het voor de tweede keer vroeg knikte ik en stond op. Zwijgend nam ze me mee door de gangen. Voortdurend keek ze bang om zich heen. Ik wilde haar zeggen dat ze niet bang hoefde te zijn. Marten kwam er voorlopig niet meer uit. Hij had zijn missie voltooid. Hij had onze krachten gebruikt om zijn eigen lichaam terug te krijgen. Hij was er misschien nooit echt op uit geweest om mensen hier te doden. Misschien wilde hij gewoon een lichaam terug, en dat ging ten koste van Ginny. Madame Plijster wierp een bezorgde blik op me. Ik glimlachte flauwtjes terug. Ik kon nu niet echt glimlachen. Na deze ernstige gebeurtenis kon niemand dat waarschijnlijk nog. Er liep weer een traan langs mij wang. Ik wreef hem weg. Het had geen zin om te gaan huilen. Ik moest me nu concentreren op een oplossing, maar die was nog heel ver weg. Dat wist ik.



    Re: Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)

    Sam - 13.07.2005, 22:43


    39. Perkamentus!
    Voor het kantoor van stonden we stil. Madame Plijster gaf het wachtwoord aan de waterspuwer. ‘Ga zelf maar verder, ik ga weer terug.’ Zei ze. Ik knikte en stapte naar binnen. Ik volgde de wenteltrap omhoog. Ik voelde de magie die hier in de lucht hing. Het leek wel of ik opeens heel gevoelig was voor magie, ik de ziekenzaal had ik ook een soort magie gevoeld. Maar deze was anders. Ik opende de deur van Perkamentus’ kantoor. Ik werd begroet door Felix ‘s gekras. Ik glimlachte. Ik keek even naar hem. Toen schoot het door mijn hoofd dat als Felix hier was…. Ik draaide me om. Ik glimlachte toen ik Perkamentus zag zitten achter zijn bureau. Het keek naar mij. Ik liep naar de stoel tegenover hem en ging zitten. Hij keek me even aan.
    ‘Ik ben hier al een tijdje, maar nog niemand heeft de moeite genomen om mij te vertellen wat er nou precies aan de hand is.’ Zei Perkamentus. ‘Misschien kunt u dat aan mij vertellen Juffrouw Zwarts.’ Hij glimlachte. ‘Ginny is ontvoerd naar de geheime kamer.’ Zei ik. Perkamentus bleef wonderbaarlijk kalm zitten. ‘Wist je er al van?’ Ik keek hem niet begrijpend aan. ‘Wist u dat dit zou gebeuren?’ Vroeg hij. ‘Nee, Ja. Ik wist dat er een aanval plaats zou kunnen vinden, maar ik heb nooit gedacht dat Ginny ontvoerd zou worden.’ Antwoordde ik. ‘Siria, was dit wat je al die tijd niet kon vertellen?’ Vroeg Perkamentus. ‘Nee, er is nog veel meer. Ik wil het niet meer vertellen, het is te laat. Ginny is gegrepen. En waarschijnlijk is ze al dood.’ Antwoordde ik. ‘Was je erbij?’ Vroeg Perkamentus. Ik knikte. ‘Maar ik had geen kans om het tegen te houden.’
    De deur ging open en Professor Anderling kwam binnen. ‘Albus...’ Ze keek van Perkamentus naar mij. ‘Ik weet het al Minerva.’ Zei Perkamentus. ‘morgen sturen we alle leerlingen naar huis.’ Zei Anderling. Perkamentus knikte. ‘Dat lijkt me inderdaad het beste.’ Hij zuchtte. ‘Dat dit het einde van Zweinstein moet zijn.’ Zei hij. ‘Ja, ik had het me ook anders voorgesteld.’ Zuchtte Andeling. ‘Professor…’ Anderling en Perkamentus keken naar mij. ‘Komt Ginny nu nooit meer terug en sluit Zweinstein?’ Vroeg ik. ‘Ja’ antwoordde Anderling. Ik staarde naar mijn voeten. ‘Maar… de geheime kamer… weet niemand hem te vinden?’ Vroeg ik. ‘Nee, we hebben al zo vaak gezocht. Maar we hebben hem nooit gevonden. En tegen het monster kunnen we niet op.’ Zei Anderling. ‘We weten alleen dat hij bestaat en dat het monster leerlingen versteend, of zelfs dood. We kunnen niet doen’ ‘Behalve als jij meer informatie hebt Siria.’ Zei Perkamentus. Andeling keek mij aan. ‘Wat weet zij dan Albus?’ Vroeg Anderling. ‘Zij heeft volgens mij meer kennis van de Geheime kamer dan welke tovenaar dan ook. Is het niet Siria?’ Vroeg Perkamentus. Ik knikte. ‘Inderdaad’ ‘vertel dan juffrouw Lupos.’ Drong Andeling aan. Ik keek haar in de ogen. ‘het is te laat, niemand kan nu nog wat doen. Ik had moeten ingrijpen toen het nog kon, maar ik liet het te ver komen. En nu is het te laat.’
    ‘Het is goed, ga maar terug naar je afdeling.’ Zei Perkamentus. ‘Maar Albus…’ begon Andeling. ‘Niet nu Minerva, ze heeft het er al moeilijk genoeg mee.’ Zei Perkamentus. Hij knikte naar me. Ik knikte terug en stond op. Ik zei hen gedag en liep naar de deur. ‘Sterkte’ Ik keek om, Perkamentus en Anderling keken naar mij. ‘Zeiden jullie wat?’ Vroeg ik. ‘Nee, hoezo?’ Vroeg Perkamentus. ‘Ow, niets hoor’ Ik opende de deur en liep de wenteltrap af. Ik vond het vreemd, ik hoorde wat en niemand had wat gezegd. Het deed me aan die stem denken. Eerst hoor ik een slangenstem, en nu weer een andere. Ik vond het maar vreemd. Ik vond het ook vreemd dat Perkamentus verder niets wilde weten. Maar het was wel logisch. Hij kon er niets mee. En nu, ze zouden morgen naar huis worden gestuurd. Huis. Ze zuchtte. Ze had geen huis. Dat had ze nooit echt gehad. Het enige wat ze nog als thuis had beschouwd werd haar afgenomen. Ik moest naar de leerlingenkamer. Maar ik had er geen zin in. Ik liep naar de Uilenvleugel.
    De gangen waren stil, er bewoog niets. Zelfs Foppe was nergens te bekennen. Niemand durfde meer over de gangen te lopen. Op dit moment kende ik geen angst. Alleen maar verdriet. In de uilenvleugel ging ik op de grond zitten. Meteen kwam Zilver aanvliegen. ‘Wat is er?’ Vroeg hij. Ik keek hem droevig aan. ‘Ginny is ontvoerd naar de Geheime Kamer, en dat is mijn schuld’ Antwoordde ik. Zilver keek me geschrokken aan. ‘Dat meen je niet?’ Zei hij. Ik knikte. Boven mij brak nu een enorm Rumoer uit. Alle uilen hadden het gehoord, ook hier heerste nu grote paniek. ‘Ze zullen de school sluiten.’ Zei ik. Na deze woorden had ik er spijt van. Alle uilen die bij Zweinstein hoorden Raakten in paniek, ze waren bang om geen huis meer te hebben. De rust die ik hier wilde zoeken was er niet meer, ik kon beter ergens anders heengaan. Ik stond op. ‘Waar ga je heen?’ Vroeg Zilver. Ik keek hem aan. ‘Ik ga naar… een plaats waar het rustig is.’ Hij keek me even aan en ging toen op mijn schouder zitten. ‘Ik ga mee!’ Antwoordde hij. Ik knikte, en met hem op mijn schouder liep ik de uilenvleugel uit.
    Het was donker in het verboden bos, maar ik voelde geen angst meer. Ik zat er al uren, samen met Zilver. Ik hoorde de wind door de bomen blazen. De sterren straalden en de Maan was prachtig. Ik zat daar tegen een boom, helemaal alleen. Het leek wel alsof iedereen mij was vergeten, misschien was dat ook wel zo. Maar ik wist het niet. Het maakte me niet veel uit, niets maakte me meer uit. Alles was kapot. Ik was mijn beste vriendin kwijt. En dat was ook nog eens mijn schuld, ik had de fout gemaakt. Ik wist dat ik ooit het hele verhaal moest vertellen. Alles wat er was gebeurd. Maar op dit moment had ik daar geen zin in. Het was nu toch allemaal nutteloos. Het zou niet helpen, de kamer zou voor eeuwig gesloten zijn. Maar Marten was terug. Hij had onze kracht gebruikt om zelf tot leven te komen. Ik had mijn krachten nog het meeste weten te behouden. Maar Ginny was totaal aan hem overgeleverd.
    Ik rilde, het was ondertussen behoorlijk afgekoeld. Ik kan beter naar binnen gaan. Maar daar waren mensen, daar het ik geen zin in. Ik keek naar Zilver, hij zat op mijn schouder te slapen. Voorzichtig stond ik op, hij merkte het niet. Langzaam begon ik naar de rand van het verboden bos te lopen. Als ik hier bleef zitten zou ik onderkoeld raken. Ik moest dus naar binnen. Maar niet naar het kasteel. Maar waar dan… Opeens schoot het me te binnen. Ik kon naar Hagrid ’s huis gaan. Hij was er toch niet en niemand zou me er zoeken. De tranen schoten me in de ogen. Hagrid was er niet, en hij zou ook nooit meer terugkomen. Want alle bewijzen die er waren, die waren weg. Alleen mijn woord was achtergebleven. En voor het Ministerie zou dat niet genoeg zijn. Zij zouden het niet geloven.
    Met een verdrietig gevoel stapte ik op het huisje af. Langzaam opende ik de deur. Het geblaf van Muil kwam me tegemoet. Het voelde even alsof ik thuis kwam, maar dat verdween snel. Muil sprong tegen me op, maar stopte daarmee toen hij merkte dat ik niet reageerde. Rustig liep hij met me mee. Ik liet me neerzakken in een grote stoel en staarde een hele tijd voor me uit. Ik had niets beters te doen. Het was hier in ieder geval wel warmer. En ik zou zeker de nacht doorkomen zonder dood te gaan of ziek te worden. Maar ik wilde nu misschien wel dood. Ik had mijn beste vriendin de dood in gejaagd. Allemaal mijn schuld was het. Ik kon me wel een klap voor me kop geven. Het was niet allemaal mijn schuld. Ginny had evenveel schuld. Alleen was zij het slachttoffer geworden. Ik had het moeten zijn, ik had toch niemand. Zij had een hele berg broers, een aardige vader en moeder. En vrienden. Ik had… Remus en Ginny. Ik zou minder mensen in het verdriet storten. Ik had er maar twee, of niet. Misschien had ik er meer. Ik had de uilen.
    Ik hoorde beklapper in de verte, het kwam steeds dichterbij. Ik herkende het als het geluid van een uil. Ik hoorde getik tegen het raam. Opstaan deed ik niet, ik had er geen zin in. Niets kon mij meer wat schelen. Het enige wat ik wilde was Ginny terug. En dat was helaas onmogelijk. De uil bleef op het raam tikken en uiteindelijk liep ik er toch heen. Voordat ik het raam goed open had vloog de uil al naar binnen en gooide de brief neer op de stoel waar ik zo-even nog in had gezeten. Hij vloog nog een rondje en verdween toen weer. Zilver werd wakker door het geklapper van de vleugel, verbaasd keek hij mij aan en vroeg wat dat was. ‘Een andere uil.’ Antwoordde ik kortaf. Ik pakte de brief, zakte weer in de stoel en las: Siria, Meneer en Mevrouw Wemel zijn op Zweinstein aangekomen. Waar je ook zit, kun je komen? Ze willen je spreken. Ze willen dat jij verteld wat er allemaal is gebeurd. Albus Perkamentus.
    Ik las hem twee keer, maar ik maakte geen aanstalten om te vertrekken, ik had er geen zin in.



    Re: Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)

    Sam - 18.07.2005, 17:51


    40. Feest!!
    Ik werd wakker door een de knal van een deur die openvloog. Daarop volgend hoorde ik Muil hard en blij blaffen. ‘Hé Jochie, is alles goed met je?’ Hoorde ik een bekende stem zeggen. Ik kwam overeind en tuurde in het duister naar de deuropening. Er kwam een grote donkere gestalte binnen. ‘goed je weer te zien ouwe jongen’ Zei de stem die nu nog bekender klonk. Hij knipte in zijn vingers en alle Kaarsen vlogen aan. Ik staarde verbijsterd naar de man die was binnengekomen. Hij keek even verbaasd naar mij. Er verscheen een glimlach op mijn gezicht. Ik vloog van de stoel in zijn armen. ‘Hagrid!’ Schreeuwde ik. ‘Sisi’ Zei hij blij. Ik kreeg een dikke knuffel van hem. Toen hij me weer losliet keek hij me ernstig aan. ‘Jeetje Si, wat doe jij hier?’ Na zijn vraag stonden de tranen in mijn ogen en huilend vertelde ik hem het hele verhaal, vanaf het moment dat hij weg was. Stilletjes luisterde hij naar mijn verhaal. ‘Maar Sisi, je hoeft niet meer te treuren. Alles is voorbij. De dader is gepakt, ik ben weer vrij.’ Zei hij. ‘Maar Ginny!’ Huilde ik. ‘Hé Si, als Ginny niet terug was, dan hadden ze echt geen feestje in de Grote Zaal.’ Zei hij. ‘feestje?’ Vroeg ik ongelovig.
    Een paar minuten later wandelde ik met Hagrid naar het Kasteel, Het was ondertussen vier uur ’S nachts had hij me verteld. Een tijdje geleden was de brief aangekomen bij Azkaban dat ze hem vrij mochten laten. Ik was blij dat hij weer terug was. Een deel was weer opgevuld. Ook besefte ik dat ik naast Ginny en Remus nog een vriend had. Een vriend die ik was vergeten, mijn vriend Hagrid. Ik keek mijn ogen uit in de feestelijke Grote Zaal. Iedereen praatte en was blij. Ik hield me een beetje afzijdig. Ik had nu geen zin om met mensen te praten, Ginny was nergens te bekennen. Alle hoop die ik had zakte weer terug. Ginny was er niet, er was alleen feest omdat alles was opgelost. Maar Ginny… Zij… Toch twijfelde ik, want Ron leek ook erg vrolijk, als je zus nog ergens dood lag te zijn. Dan was je toch niet vrolijk. Het beeld van een vrolijke Ron gaf mij toch weer de hoop, en dat gaf mij de gedachte dat ik Ginny hoogstwaarschijnlijk terug zou vinden op de ziekenzaal.
    Ik wilde net de zaal uit lopen toen ik werd tegengehouden door Professor Perkamentus. ‘Kan ik je even spreken?’ Vroeg hij. Ik knikte en volgde hem naar een van de lokalen. ‘Eerst wil ik je zeggen dat alles goed is, Harry en Ron hebben het opgelost. Ze hebben Marten verslagen en Ginny gered. Je mag zo naar haar toe’ Zei hij. Ik knikte weer, dat waren woorden geweest die ik wilde horen. Ginny leefde nog. Maar hoe wisten Harry en Ron het. Het schoot mij te binnen dat hun ook van het Dagboek hadden geweten. Harry het toch een tijdje in zijn bezit gehad voordat Ginny en ik het Terug stalen. ‘Hagrid heeft mij net een gedeelte van jou verhaal verteld. En nu je kan praten, wil je het dan ook aan mij vertellen?’ Vroeg Perkamentus. Ik keek hem recht in de ogen, ze straalden warmte uit. Het gaf me moed om toch alles aan hem te vertellen, ik kon hem vertrouwen. Zonder onderbrekingen liet hij mij het hele verhaal vertellen. Vanaf het moment dat ik het Dagboek te zien kreeg. Dat Ginny het weggooide, dat we het terug namen. Mijn tocht naar het verboden bos en hoe ik uiteindelijk op de inhoud van de kamer kwam. Stilletjes luisterde Perkamentus naar mijn woorden. Het voelde als een enorme opluchting, dat ik nu toch alles aan hem had verteld.
    Na mijn verhaal bleef het even stil. Ik keek afwachtend naar Perkamentus. ‘Zo te horen hebben ook jij en Ginny een heleboel schoolregels overtreden, het was verstandiger geweest als je meteen naar me toe was gekomen.’ Zei hij uiteindelijk. ‘Maar hij bedreigde me.’ Zei ik. Perkamentus knikte. ‘Ja, maar je wist toen toch al dat er niets kon gebeuren als het Dagboek niet werd geopend?’ Zei hij. Ik knikte, dat wist ik inderdaad. Maar ik wist nog iets. ‘Marten zou vast een andere manier hebben gevonden. Want hij had ons al gedeeltelijk in zijn macht.’ Perkamentus knikte. ‘Dat is zo, heb jij eigenlijk enig idee wie Marten is?’ Vroeg hij. Ik schudde mijn hoofd. ‘Marten is Heer Voldemort’ Zei hij. Mijn ogen werden groot. Ik had te maken gehad met heer Voldemort, ik had hem eerst als een vriend beschouwt. Dan had die Sorteerhoed toch nog wel een beetje gelijk gehad toen hij me indeelde bij Zwadderich. Maar ik begon hem daarna toch te wantrouwen. Dus klopt het toch wel dat ik in Griffoendor zit.
    ‘Maar hoe hebben Harry en Ron het ontdekt, hoe wisten hun waar de geheime kamer zat.’ Vroeg ik. Perkamentus glimlachte en vertelde het verhaal. Ik knikte, het leek gedeeltelijk op het verhaal wat ik had meegemaakt. Ik had ook aan Jammerende Jenny gedacht en de Meisjestoiletten. Maar ik had het haar nooit gevraagd. Als ik dat wel had gedaan was alles veel eerder opgelost. Misschien was het toch Marten ’s geest geweest die ons dwong niets aan Jenny je vragen. Misschien was dat zo. ‘Nog een ding Siria, Je zei dat je sisselspraak kon, heb je enig idee hoe je eraan komt?’ Vroeg Perkamentus. Ik schudde mijn hoofd. ‘Ginny en Harry konden het ook, maar hoe. Dat weet ik niet’ Antwoordde ik. ‘Harry kan sisselspraak omdat Voldemort een deel van zichzelf in Harry heeft overgezet.’ Zei hij. Ik knikte. ‘Hij heeft waarschijnlijk ook zoiets gedaan bij jou en Ginny. Terwijl jullie dingen aan hem vertelden, gaf hij Jullie ook delen van hem. Zodat jullie de geheime kamer konden openen. En een van die dingen was de Sisselspraak, anders had je nooit die slang bevelen kunnen geven.’ Zei Perkamentus. ‘Kan ik het nu nog?’ Vroeg ik. Perkamentus schudde zijn hoofd. ‘Waarschijnlijk niet, Marten en het dagboek zijn vernietigd. En daarmee de hele herinnering. Maar ik vond het belangrijk dat je wist hoe je eraan kwam.’ Zei hij. Ik knikte. ‘mag ik nu naar Ginny?’ ‘Ga maar.’ Antwoordde hij. Ik stond op en liep het lokaal uit richting de ziekenzaal.



    Re: Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)

    Sam - 24.07.2005, 13:32


    41. Het Einde
    De laatste paar weken gingen snel door, alles lessen verweer tegen de Zwarte kunsten vielen uit omdat Smalhart zijn eigen geheugen had gewist. De examens waren gelukkig afgelast. Dat was zeker voor mij prettig, omdat ik toch heel veel lessen had gemist en ik er niet meer zo zeker van was of ik het zo halen. Ginny was weer helemaal de oude gelukkig. Ze had er geen schade aan over gehouden. En ze was ook niet boos om me dat ik niets had gedaan om haar te redden. Ik had veel zin in de vakantie, maar zag er ook tegenop. Ik had namelijk nog geen idee waar ik heen zou gaan. Perkamentus was mijn voogd, maar ik had geen idee of hij wel een echt huis had. Of dat hij gewoon op Zweinstein woonde. Naar Remus mocht ik niet meer, tenminste nog niet. In de vakantie zou ik zeker bij hem gaan logeren. Maar Perkamentus had ik het begin van het jaar gezegd dat de eerste paar weken bij hem moest blijven. Het was dus nog even afwachten.
    Uiteindelijk kwam toch de dag dat iedereen naar huis zou gaan en de zomervakantie zou beginnen. In de slaapzaal bij ons was het een enorme chaos. Heel veel mensen waren iets kwijt of het paste er niet meer in. Zelf zat ik rustig te wachten. Ik had alles de avond ervoor al ingepakt om niet zo een stress te krijgen zoals de anderen nu hadden. Het enige voordeel was dan hun, hun bestemming al wisten. Dat was thuis, maar ik had geen thuis. Dat bestond niet voor mij. Perkamentus had me nog steeds niet verteld waar ik heen zou gaan. Het leek wel alsof hij het zo lang mogelijk wilde uitstellen. Maar zelf vroeg ik er ook nier om. Het maakte me misschien ook niet zoveel uit, ik zou het vanzelf wel weer zien. Als het tijd was zou hij het zelf wel vertellen.
    Om even aan de stress in de Slaapzaal te ontsnappen ging ik naar buiten. Het was heerlijk weer, de zon scheen, er waren een paar kleine wolkjes en de temperatuur liep tegen de 30 graden. Heerlijk weer, behalve als je straks de hele dag in de trein moest zitten. Buiten was het rustig, er zaten maar een paar leerlingen te genieten van de zon. Zelf liep ik door naar het meer. Ik deed mijn schoenen uit en ging op een rots bij het water zitten. Voorzichtig liet ik mijn voet in het koude water glijden, het was heerlijk. Het koelde af, het liefst was ik helemaal het meer ingedoken. Maar dat was geen goed idee, dat wist ik. Na al die verhalen die ik gehoord had. Er zouden vreselijke wezens in zitten. Gevaarlijk, als je niet wist hoe je, je moest verdedigen. En dat wist ik niet. Dus gooide ik het idee maar weg. En bleef ik gewoon aan de rand van het water zitten.
    In de verte zag ik de koetsen aankomen die iedereen dadelijk weer naar de Trein zouden brengen. Met tegenzin stond ik op en ging weer naar binnen. We zouden zo vertrekken. Of… zou ik wel vertrekken. Ik ging naar de Grote Zaal. Dit zou de laatste Maaltijd voor dit schooljaar zijn die we kregen. Aan de Tafel van Griffoendor trof ik Ginny aan. ‘Heey Si’ Begroete ze me. ‘Waar heb jij gezeten?’Vroeg ze. Ik begon een broodje te smeren. ‘Ik was buiten’ Antwoordde ik. Ginny knikte en begon ook een broodje te eten. ‘Zin om naar huis te gaan?’ Vroeg ik. ‘Ja, eigenlijk wel. Ik heb genoeg gehad voor dit jaar.’ Antwoordde Ginny. Ik knikte instemmend. Daar had ze helemaal gelijk in. Dit jaar had genoeg problemen gebracht. Ik nam en hap van mijn broodje en speurde de Lerarentafel af. Op zijn normale plek trof ik Perkamentus aan. Ik zei Ginny gedag en liep naar hem toe. ‘Professor?’ Vroeg ik. ‘Ah, Siria. Jou moest ik net hebben. Ik zocht je vanochtend, maar ik kon je niet vinden. Je wilt uiteraard weten waar jij zo heen gaat.’ Zei hij. Ik knikte instemmend. ‘Nou, je zult in ieder geval nog even moeten wachten voor je de Zweinstein express zult zien. Want je gaat dit jaar ook niet ermee terug. Aangezien ik nu je voogd ben is het je vast wel duidelijk dat je bij zal moeten blijven.’ Ik knikte weer. ‘En omdat ik niet met de Zweinstein express ga, ga jij dat ook niet. Vanmiddag zal ik je meer vertellen. Maar je hoeft in ieder geval niet met de koetsen mee.’ Ik knikte. Omdat hij niet verderging nam ik aan dat ik kon gaan. Dus liep ik weer terug naar de Tafel van Griffoendor waar ik weer naast Ginny plaatsnam.
    Een halfuurtje later stond ik buiten bij de hoofdingang. De koetsen stonden klaar en iedereen nam nu afscheid van elkaar en gooide de hutkoffers op de koetsen. Ik zwaaide naar Linda die in een van de koetsen stapte. Op datzelfde moment kwam Ginny naar me toe. ‘Nou Siria, tot ziens hè.’ Zei ze. Ik knikte. ‘Ja, tot volgend jaar dan maar weer, denk ik.’ Ze knikte ook en liep weg. Voor ze de koets instapte zwaaide ze nog even naar me. Ik glimlachte . Dit was dus het einde. Misschien had ik me het anders voorgesteld, het leek nu zo simpel. Gewoon gedag zeggen, tot volgend jaar. Altijd had ik gedacht dat het mee zou zijn, maar het viel gelukkig mee. Ik schrok toen Harry opeens voor me stond. Ik had hem niet verwacht. ‘Hallo!’ Zei ik. ‘Hai.’ Zei Harry. ‘Ik wilde je nog even gedag zeggen.’ Ik knikte. ‘Ja, oké.’ Antwoordde ik, Ik had geen idee wat ik nu moest zeggen of doen. ‘Ik heb je lang niet meer gezien.’ Zei Harry. Ik knikte. ‘Ja, dat kwam door dat gedoe met de Geheime Kamer.’ Harry knikte. ‘Maar nu is het voorbij.’ Zei hij. ‘Ja, gelukkig wel. Ik werd er helemaal gek van. Voor mij was het een geluk dat ze examens waren afgelast, anders had ik het niet gehaald.’ Antwoordde ik. Harry keek om. ‘Ik moet zo gaan, de koetsen vertrekken bijna.’ Ik knikte. ‘Ga dan maar gauw.’ Zei ik. Harry knikte. ‘Ik schrijf je nog wel, denk ik.’ Ik knikte. ‘Tot volgend jaar.’ ‘Tot Volgende jaar’ Antwoordde hij. Hij draaide zich om en verdween in de mensen massa. Nu stond ik weer alleen. De koetsen kwamen in beweging. De laatste paar mensen schreeuwden nog wat tegen elkaar. Ik keek de rij koetsen tot de horizon na. En toe was alles weg. Iedereen had Zweinstein verlaten, behalve ik. Ik was hier nog. Helemaal alleen.
    Het was stil om me heen. Zweinstein was verlaten. De leraren zouden zo ook vertrekken. En ik ook, waarschijnlijk. Perkamentus had me nog steeds niet verteld waar ik heen ging. Maar misschien wilde ik het ook niet weten. Misschien moest ik nu toch terug naar het weeshuis, dat zou een ramp zijn. Maar dat verwachtte ik niet van Perkamentus. Zo zou hij niet zijn. Als hij me niet had gewild had hij zich niet opgegeven voor het voogdijschap. Of hij had zich alleen opgegeven om mij uit de handen van Lucius te houden. Dat kon natuurlijk ook. Toch wist ik van binnen dat hij het voor mij had gedaan, om mij ook nog een leven te geven. Dus zou hij me echt niet weer in een weeshuis droppen. Ik hoorde de stilte, de wind waaide door mijn haren. In de verte hoorde ik een uil. Echt alles was verlaten, geen enkele leerling liep hier nog rond. Het was moeilijk te geloven, dat het jaar nu al voorbij was. Net als het moeilijk te geloven was dat alles was goed gekomen. Dat leek ook onwaarschijnlijk. Eigenlijk leek alles wat hier gebeurde onwaarschijnlijk. De hele magie was onwaarschijnlijk. Nog geen jaar geleden had ik nog gedacht dat er geen magie bestond. Maar na dit ene jaar. Na dit jaar zou ik er nooit meer aan kunnen twijfelen. Magie was echt, en iedereen die het niet wilde geloven was gek. Maar nu was het ten einde. Nu zou ik het twee maanden zonder magie moeten doen. Zonder Zweinstein en mijn vriendinnen. Zonder dit alles wat zou speciaal voor mij was. Mijn blik gleed nog een keer over het terrein, toen draaide ik me om en liep weer naar binnen. Ik wilde het nu weten, waar ging ik heen.

    2. Vaarwel Zweinstein, Tot Volgend Jaar.
    Binnen in het kasteel was het nog stiller dan buiten. Maar dat kon ook bedrog zijn. Aan het eind van de gang zag ik Professor Banning en Professor Anderling staan. Toen ik langs hen liep keken ze niet op of om. Toen ik verder liep kwam ik meerdere leraren tegen. Maar geen van allen zei iets tegen me. Alleen Professor Stronk wenste me een prettige vakantie. Maar meer was het ook niet. Alles was nu stil om mee heen toen ik bij de grote zaal kwam. Ik opende de deur, het leek wel of hij nu meer geluid maakte tijdens het opendoen dan anders. Voorin de grote zaal zag ik Perkamentus staan. Om hen heen liepen verschillende kleine mannetjes. Vanaf een afstandje bekeek ik er een. Dat moest zeker een huiself zijn. Ginny had er wel eens iets over gezegd, maar nooit had ik begrepen dat een huiself zo eruit zou zien.
    Ik liep verder naar voren naar Perkamentus, hij glimlachte toen hij me zag. Hij gaf nog een laatste order aan een van de huiselven en richtte zich toen tot mij. ‘Zo Siria, aan alles komt een eind. En dus ook aan jou verblijf op Zweinstein.’ Hij glimlachte, ik lachte terug. ‘Ja, dus waar ga jij nu heen. Je gaat met mij mee. Maar waarheen?’ Hij keek me aan. ‘Dat wil jij graag weten, nietwaar?’ Ik knikte, natuurlijk wilde ik dat weten. ‘Wat dacht je van een zomervakantie in Frankrijk?’ Vroeg hij. Mijn mond viel open en ik keek hem verbaasd aan. ‘Een vakantie in Frankrijk?’Vroeg ik. ‘Ja, ik heb een hotelletje geboekt in Frankrijk, voor twee weken.’ Antwoordde hij. ‘Is dat aar?’ Vroeg ik ongelovig.’ Hij knikte. ‘Natuurlijk, waarom zou ik het anders zeggen.’ Mijn ogen begonnen te glinsteren. Ik zou op vakantie gaan naar Frankrijk. Het leek wel alsof er een droom uitkwam voor mij. Mijn eerste echte vakantie. ‘Ik moet nog een paar orders geven, en dan vertrekken we. Dus zorg ervoor dat je klaar bent. Dus zeg je vriend maar gedag.’ Zei Perkamentus. ‘Vriend?’ Vroeg ik. Hij knikte. ‘Hagrid.’ Zei hij Glimlachend. Ik knikte, natuurlijk. Hoe kon ik hem vergeten. Ik knikte nog eens naar Perkamentus en liep de Grote zaal uit.
    Vrolijk wandelde ik voor de laatste keer door de tuinen van Zweinstein. In de verte zag ik het verboden bos, met iets daarnaast Hagrid ’s huis. Als ik het goed bekeek was het al een lange tijd geleden dat ik bij hem op bezoek was geweeste en hij zou het dan vast ook leuk vinden dat ik langs kwam. Ik vroeg me eigenlijk wel af of hij hier bleef. Of zou hij ook nog een ander huis hebben, volgens mij niet. Maar wat maakte het ook uit. Ik klopte aan, als antwoord hoorde ik Muil al blaffen en iets later ging de deur open. ‘Hé Sisi, lange tijd gelede dat ik jou heb gezien, kom binnen.’ Begroette Hagrid mij. Ik stapte naar binnen. In de woonkamer ging ik in een van de stoelen zitten. Hagrid nam tegenover mij plaats. ‘Zo Sisi, kom je, je vriend toch nog een opzoeken.’ Ik knikte en Glimlachte. ‘Tuurlijk, ik moet toch gedag zeggen voor ik zodadelijk vertrek.’ Antwoordde ik. Hij keek me even geschrokken aan, maar glimlachte toen. ‘En waar ga je dan heen?’Vroeg Hagrid aan mij. ‘Ik ga zodadelijk voor twee weken op vakantie naar Frankrijk.’ Antwoordde ik. Hij knikte. ‘Dan hebbie geluk, daar ben ik nog nooit geweest. Maar wat wil je. Tussen die Dreuzels zou ik teveel opvallen.’ Ik grinnikte, daar had hij wel gelijk in. Hij was veel groter dan een normale man van zijn leeftijd. ‘Maar Perkamentus gaat dan dus ook naar Frankrijk als ik dat goed begrijp?’ Vroeg Hagrid. Ik knikte. ‘Ja, hij heeft daar een hotel geboekt.’ Antwoordde ik. ‘Das dan mooi’ Zei Hagrid
    Een half uur later liep ik weer terug naar het kasteel. Perkamentus zou nu wel klaar zijn en dan zouden we vertrekken. Ik wierp nog een laatste blik op het verboden bos en op Hagrid ’s huis. Hij stond nog in de deuropening en keek me na. Ik zwaaide. Tot volgend jaar Hagrid dacht ik. Bij de ingang van het kasteel zag ik Perkamentus staan. ‘Zo ben je klaar om te vertrekken?’ Vroeg hij. Ik knikte. ‘Dan zullen we maar gaan hè?’ Zei hij. Ik knikte nog een keer. ‘Hoe gaan we erheen?’ Vroeg ik. ‘Ik zat te denken aan een ViaVia, vind je dat een goed idee?’ vroeg hij. Ik knikte. ‘Is goed hoor!’ Uit zijn zak haalde Perkamentus een oude schoen, hoe hij die schoen gewoon in zijn zak had gekregen snapte ik niet, maar erg veel maakte het mij niet uit. ‘Pak met je ene hand je hutkoffer en met de andere hand de schoen en dan niet loslaten.’ Zei hij. Ik knikte en pakt de Hutkoffer die naast Perkamentus stond met mijn linker hand. En met mijn Rechter pakte ik de schoen vast. ‘Ben je klaar?’ Vroeg hij. ‘Ja, ik ben klaar!’ Antwoordde ik opgewekt. ‘Oké, dan gaan we.’ Ik pakte de koffer en de schoen nog steviger vast. Ik zag dat Perkamentus hetzelfde deed.
    Ik wierp een vluchtige blik om me heen. Het was hier mooi, maar ook goed om er even tussenuit te zijn. Zweinstein was mooi, prachtig. Ik zou het allemaal erg gaan missen. Maar ik zou weer terugkomen, zeker nu ik over was gegaan. Ik had echt zin in mijn volgende jaar. Ik hoefde alleen maar te hopen dat die zonder veel problemen zou verlopen. Perkamentus wierp een blik op mij toen hij zag dat ik nog rondkeek. Ik knikte naar hem, als bevestiging knikte hij terug. ‘Tien, Negen, Acht, Zeven, Zes, Vijf, Vier, Drie, Twee, Een…’ Telde Perkamentus. Ik wierp nog een blik op Zweinstein. Op het kasteel. Vaarwel Zweinstein, Tot Volgend jaar! Ik voelde een ruk aan mijn armen, en we waren vertrokken.

    **EINDE**

    Dit is officieel het einde van het verhaal, Mensen hoeven nu geen vervolg meer te verwachten in dit Topic. Ik hoop dat jullie van het verhaal hebben genoten en dat Jullie nog eenmaal jullie laatste reactie in het Reactie Topic zetten.
    Bedankt



    Mit folgendem Code, können Sie den Beitrag ganz bequem auf ihrer Homepage verlinken



    Weitere Beiträge aus dem Forum De Drie Bezemstelen

    Lazara's trots - gepostet von Dalinela am Dienstag 28.02.2006
    Herm's Creatie's - gepostet von magic_cat am Samstag 11.06.2005



    Ähnliche Beiträge wie "Het Geheime Probleem (Siria en Marten's Dagboek) (Klaar)"

    Geheime Coords. - thedarksoul_soul (Dienstag 17.07.2007)
    Geheime Welt Idhún die verschwörung - Ayla Lewis (Sonntag 13.08.2006)
    Die geheime Höhle - Lélien (Montag 09.04.2007)
    Geheime Infos und Codes abrufen - bmwpower58 (Sonntag 06.01.2008)
    Der Geheime Zirkel.... Forum ~^_^~ - Laurencia (Montag 14.01.2008)
    Geheime Tagebuch - alanthaniel (Mittwoch 26.04.2006)
    Your Favourite Frida Solo Performances - Lady-Lyngstad (Mittwoch 20.08.2008)
    Massiv - Ohne euch waere ich nichts - cem_cengiz (Montag 07.07.2008)
    Geheime Anlagen - xiaodeguo (Montag 03.07.2006)
    Nicht so geheime Party.... - Shlomo (Mittwoch 13.12.2006)